Aandelen, optierechten (werknemersparticipatie)

Werkgevers en bedrijven zijn vaak op zoek naar manieren om personeel aan het bedrijf te binden, soms zelfs naar werknemers die op termijn de bedrijfsopvolger kunnen worden. Welke mogelijkheden zijn er en wat is de impact?

Aanleiding voor deze bijdrage is dat het wetsvoorstel voor aandelenoptierechten toch wordt voortgezet. In de vorm en opzet zoals het ook al was geïntroduceerd als onderdeel van de Belastingplannen 2022 en ondanks alle kritiek die in het najaar aanleiding was om het wetsvoorstel aan te houden.

In hoofdlijnen passeren een aantal mogelijkheden voor werknemersparticipaties de revue.

Aandelen en aandelenoptierechten zijn vormen van loon in natura. De hoofdregel voor loon in natura staat in artikel 13 Wet LB: de waarde in het economische verkeer op het moment waarop het wordt toegekend (art. 13a). Loon in natura leidt in de regel dus direct tot loonbelastingheffing.

Aandelenoptierechten (het recht om in de toekomst aandelen te verwerven) zijn een uitzondering: dit loon in natura is op grond van het huidige art. 10a Wet LB pas belast op het moment dat de rechten worden uitgeoefend of vervreemd. Het wetsvoorstel wijzigt het moment van heffen en maakt het mogelijk om bij het tijdstip van heffen te kiezen tussen het huidige heffingsmoment en het moment dat de aandelenoptierechten verhandelbaar (kunnen) zijn.

De nieuwe regeling was een wens van met name start-ups die verwachten daarmee makkelijker talent te kunnen aantrekken omdat er bij het tijdstip van ‘verhandelbaarheid’ liquide middelen aanwezig zijn om de loonbelasting te betalen. Maar het wetvoorstel was en blijft een algemene regeling die voor alle werkgevers en alle werknemers (inclusief de dga en bestuurders) van toepassing zal zijn. De nieuwe regeling gaat ook gelden voor beursgenoteerde ondernemingen, terwijl het knelpunt zich voornamelijk voordoet bij start-ups, scale-ups en niet-beursgenoteerde ondernemingen.

In de tabel hierna is aangegeven hoe de heffing verloopt. In de nieuwe regeling kun je ‘spelen’ met het tijdstip van heffen. Volgens de huidige regeling zou in jaar 2 heffing plaatsvinden. In de nieuwe regeling is dat in beginsel in jaar 5, het jaar van verhandelbaarheid. Dan is het te belasten voordeel aanzienlijk hoger. Zoals hiervoor aangegeven mag je echter ook kiezen voor heffing in jaar 2 (moment van uitoefening van de optie).

Je kunt zelfs kiezen voor de nieuwe regeling (verhandelbaar) als de opties al zijn uitgeoefend (en al aandelen zijn geworden) maar nog niet verhandelbaar zijn (in het onderstaande schema bij “jaar 5”). Als je daarvoor kiest zitten de aandelen (en de waardemutatie) dus tot die tijd in de loonsfeer! Ontvangen dividend na uitoefening van de optie, maar vóór de verhandelbaarheid (genietingsmoment) is loon (op basis van een nieuw art. 10a lid 13 Wet LB). Dat maakt de loonverwerking wel complex en bovendien zal op deze dividenden ook nog dividendbelasting moeten worden ingehouden.

Met al deze keuzemomenten en fiscale gevolgen wordt de regeling er bepaald niet eenvoudig op.

Samenvattend

Als een werknemer een aandeel verkrijgt is dat – na het heffingsmoment in de loonbelasting – vervolgens een bezitting in box 3 of box 2, afhankelijk of sprake is van een (soort-)AB.

Als een werknemer een optierecht krijgt, bepaal je onder de nieuwe regeling zelf wanneer loonbelastingheffing plaatsvindt (in jaar 2 of jaar 5) en wordt het daarna een bezitting in box 2 of 3.

En daarmee kun je dus inspelen op verwachte waardeontwikkelingen, wat de maatstaf van heffing voor de loonbelasting wordt en waar de waardemutatie na de toekenning wordt belast. In het schema: als heffing plaatsvindt bij uitoefening in jaar 2 zit de waardemutatie in de volgende jaren (een waardedaling tot € 20.000 in jaar 4 en een waardestijging naar € 50.000 in jaar 5) in box 3 of box 2.

Kritiek op de regeling is ook: wat is ‘verhandelbaarheid’? Het wetsvoorstel spreekt van het moment dat de aandelenopties kunnen worden verhandeld en dat is een theoretisch moment. Of je daadwerkelijk vervreemdt is niet relevant. Waarom niet aansluiten bij het tijdstip dat zij daadwerkelijk worden verhandeld? Immers alleen dan is het liquiditeitsargument legitiem. Hoe lang kun je de verhandelbaarheid blokkeren? Waarom is er een ingewikkelde regeling in de maak terwijl in de meeste landen de aandelenoptieregelingen bij uitoefening worden belast (conform de huidige regeling)?

Naast een ingewikkelde regeling in de loonbelasting, moet je ook rekening houden met overige aspecten:

  • Na Hof Amsterdam [1] (bonusaandelen zijn regulier loon), de Hoge Raad [2] (de werkkostenregeling is van toepassing ongeacht aard van het loonbestanddeel) en het verwijzingshof Den Haag [3] is een aandelenplan voor groepsraadsleden die 75% van hun brutobonus daarvoor kunnen inzetten niet aan te wijzen voor de werkkostenregeling (met eindheffing van 80% over het meerdere boven de vrije ruimte). Reden: het is niet gebruikelijk aldus de inspecteur na onderzoek bij 88 bedrijven. De onderhavige regeling wijkt nogal af qua bedragen en bovendien is het voor de overige werknemers in het geval van bonussen niet gebruikelijk om die in de vorm van aandelen te verstrekken.
  • Voor de werkgever: aandelen en aandelenoptierechten vallen onder de aftrekbeperking van art. 10, eerste lid, onderdeel j Wet Vpb (een bonus of tantième is wel aftrekbaar).
  • Pas ook op voor de lucratiefbelangregeling. Als deze van toepassing is, is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden dat op grond van de rangorderegeling voorgaat op heffing in box 2 of box 3.
  • Denk bij aandelen ook aan het ondernemingsrecht. Aandelen hebben naast een winst- en/of stemrecht altijd vergaderrecht. Een alternatief zou kunnen zijn om te werken met certificaten van aandelen en dan wordt de Stak als aandeelhouder vertegenwoordigd door zijn bestuur. Let op: stemrechtloze aandelen zijn i.t.t. certificaten van aandelen een soort-aandeel voor box 2.
  • Pas op voor de gevolgen voor de SV-plicht als de werknemer aandeelhouder wordt in de werkgever-bv.

Voor meer informatie: mr. Sandra Twigt RB (055-3559979 of s.twigt@fullfinance.nl)

[1] Hof Amsterdam 25 januari 2018, VN 2018/13.20

[2] HR 5 juli 2019, VN 2019/34.10

[3] Hof Den Haag 11 augustus 2020

Publicatiedatum: 13 april 2022