Aftrekbeperking IB/Vpb wel of niet van toepassing op (WKR-)loonbestanddelen?

Stel: uw klant exploiteert een transportonderneming en verstrekt aan de chauffeurs een daggeldvergoeding conform de cao voor de transportbranche. Deze daggeldvergoeding ziet op consumpties en maaltijden onderweg en sanitaire voorzieningen. Niet ter discussie staat dat deze daggeldvergoeding valt onder een gerichte vrijstelling in de loonbelasting[1].

Hoe moet nu de aftrekbeperking van artikel 8 Vpb/art. 3.15 IB worden berekend? Met andere woorden: valt de daggeldvergoeding (i.c. ruim € 1,1 mio) wel of niet onder de beperkt aftrekbare kosten?

Bovenstaande casus komt uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2020[2].

De invoering van de aftrekbeperking in de winstsfeer is geïntroduceerd in 1990. Bij de totstandkoming van de wet is hierbij aangegeven dat loonkosten de aftrekbaarheid niet beperken. Ofwel:

  • als de vergoeding tot het belastbare loon behoort, dan telt zij niet mee als (niet of) beperkt aftrekbare kosten
  • als de vergoeding belastingvrij is, dan telt zij wel mee als (niet of) beperkt aftrekbare kosten.

Bij de totstandkoming van de aftrekbeperking hadden we te maken met het (tot en met 2009 geldende) loonbegrip van artikel 11 Wet LB (loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten plus een regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen in art. 15 e.v. Wet LB), waarbij onder de werkkostenregeling (met ingang van 2010 opgenomen in artikel 10 Wet LB) is toegevoegd ‘daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking’.

Er is niet alleen een andere definitie (die volgens de wetgeschiedenis niet moet worden gezien als een uitbreiding van het loonbegrip, maar als een verduidelijking) en specifieke gerichte vrijstellingen, maar ook een vrije ruimte (2020: 1,7% voor de eerste € 400.000 van de loonsom en daarboven 1,2%) met daarboven een eindheffing van 80%.

In de casus voor Rechtbank Noord-Holland ging het over de daggeldvergoedingen en de rechtbank oordeelde daarover dat – conform de totstandkoming van de wet in 1990 – sprake is van een onbelaste vergoeding die daardoor meetelt als beperkt aftrekbare kosten. Alleen een bij de werknemer belaste vergoeding/verstrekking of een bij de werkgever verschuldigde eindheffing valt niet onder de aftrekbeperking. Het betoog van de transportondernemer dat een daggeldvergoeding sinds 2010 in beginsel tot het belastbare loon behoort, kon door de rechtbank niet worden aanvaard.

De uitspraak is van 28 februari jl. dus de beroepstermijn loopt nog tot en met 10 april. Wij zijn benieuwd of (en hopen dat) hoger beroep (of evt. sprongcassatie) wordt ingesteld en houden u op de hoogte!

[1] Art. 31a, tweede lid, onder b: tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf onder e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter.

[2] ECLI:NL:RBNHO:2020:2232

Publicatiedatum: 1 april 2020