Bijdrage-inkomen Zorgverzekeringswet

Voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. In artikel 42 Zvw staat de hoofdregel. De inhoudingsplichtige is een (hoge) inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het door hem verstrekte loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (werkgeversheffing via inhouding op het loon). In artikel 43 Zvw wordt de (lage) inkomensafhankelijke bijdrage geregeld die (hoofdregel) in de andere gevallen verschuldigd is door de verzekeringsplichtige (en verschuldigd is op aanslag). Dit is de systematiek sinds 1 januari 2013.

In artikel 43 Zvw staat dat de inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het bijdrage-inkomen. Het bijdrage-inkomen is limitatief opgesomd en bestaat kortgezegd uit:

  • Loon
  • Belastbare winst uit onderneming (m.u.v. de belaste afname ex art. 3.70, eerste lid, aanhef en onderdeel a)
  • Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (m.u.v. het voordeel dat wordt genoten uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen) en
  • Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Aanleiding voor het bovenstaande vetgedrukte zinsdeel is een arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2175. In dit arrest handelde het over een stakende ondernemer die voor de vrijval van de FOR middels premie-aftrek een lijfrente bedong (op basis van art. 3.128 Wet IB). De Hoge Raad nam het advies van A-G Wattel (31 januari 2018) over en zorgde zelf voor rechtsherstel door aftrek op het bijdrage-inkomen toe te staan.

Er is volgens de Hoge Raad sprake van een ongelijke behandeling van twee categorieën van verzekeringsplichtigen (I: werknemers die deelnemen aan een pensioenregeling van de werkgever versus II: als ondernemer deelnemen aan een verplichte (beroeps)pensioenregeling of doteren aan de FOR) als de lijfrentepremie bij omzetting van de FOR niet in aftrek kan worden gebracht op het bijdrage-inkomen Zvw. Met de inwerkingtreding op 19 maart 2020 van de verzamelwet VWS 2020 is het arrest gecodificeerd en als gemeld zinsdeel opgenomen in art. 43 Zvw.

Notabene: omzetting van de FOR in een lijfrente kan ook plaatsvinden tijdens het bestaan van de onderneming (art. 3.70, lid 1, jo 3.128 Wet IB). Dit biedt de ondernemer de mogelijkheid om deze jaarlijks betaalde lijfrentepremie in aftrek te brengen op het bijdrage-inkomen Zvw.

Vervolgstap

En nu de vervolgstap. Hoe moet het gaan met de andere vormen van lijfrenten, bijvoorbeeld de stakingslijfrente als bedoeld in artikel 3.129 Wet IB, want daarover werd in gemeld arrest geen uitspraak gedaan?

De stakingslijfrente is aan de orde gekomen bij de Rechtbank Noord-Nederland (20 december 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:5258). De rechtbank oordeelde dat een bedongen stakingslijfrente het bijdrage-inkomen niet verlaagt. Een stakingslijfrente kan volgens de rechtbank niet gelijk worden gesteld met een FOR-lijfrente. Tegen deze uitspraak is met toestemming van de staatssecretaris van Financiën sprongcassatie bij de Hoge Raad ingesteld.

En inmiddels heeft A-G Wattel geoordeeld dat er (ook) geen rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte onderscheid tussen de categorieën I, II en de derde groep (degene die een oudedagsvoorziening opbouwen door middel van een lijfrente). De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad kan volgens de A-G de zaak zelf afdoen en ook in deze situatie rechtsherstel bieden door de aftrek toe te staan ( A-G, 8 oktober 2021, 21/01274, ECLI:NL:PHR:2021:934).

En nu?

Nu is het wachten op een oordeel van de Hoge Raad. Tot die tijd kan, als sprake is van omzetting van een stakingswinst in een lijfrente en de verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het bijdrage-inkomen, worden geanticipeerd op een positief oordeel van de Hoge Raad. Dit kan door ofwel de betaalde premie in mindering te brengen op het bijdrage-inkomen, dan wel (en dat heeft mijn voorkeur) bezwaar te maken tegen de betreffende aanslag Zvw als de premie niet in mindering is gebracht op het bijdrage-inkomen.

Er kunnen zich wel uitvoeringstechnische problemen bij de ‘gewone’ lijfrentepremieaftrek voordoen. Deze vloeien voort uit de in 2013 gewijzigde heffingssystematiek. Te denken is bijvoorbeeld aan het verschil in de positie van de gewone werknemer (art. 42 Zvw en werkgeversheffing) versus de directeur-grootaandeelhouder (art. 43 Zvw) en het verschil in percentages en werkwijze (bezwaar maken tegen de inhouding door de werkgever of tegen de aanslag)?

Hopelijk oordeelt de Hoge Raad snel en ontstaat de gewenste duidelijkheid.

Voor meer informatie: mr. Sandra Twigt RB (s.twigt@fullfinance.nl of 055 – 355 99 79).