Box 3 voor oude jaren, hoe nu verder?

Alle belastingplichtigen die nog in bezwaar en/of beroep kunnen tegen reeds opgelegde aanslagen kunnen van deze mogelijkheden gebruikmaken. Meedoen met het massaal bezwaar is niet meer mogelijk, nu op deze procedures (over de jaren tot en met 2020) uitspraak is gedaan [1].

Als de bezwaartermijn is verstreken, bestaat de mogelijkheid om te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen (art. 9.6 Wet IB en 45aa UR IB). In de noot op het kerstavondarrest vraagt E.J.W. Heithuis, BNB 2022/27, zich af of belastingplichtigen met succes kunnen verzoeken om ambtshalve vermindering van die belastingaanslagen. In artikel 45aa, onderdeel b, Uitvoeringsregeling IB 2001 is bepaald dat er geen ambtshalve vermindering plaatsvindt als de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de minister van Financiën anders heeft bepaald.

Heithuis meent dat dit wellicht afstuit op artikel 45aa, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling IB 2001, maar stelt ook de vraag of het arrest van de Hoge Raad wel echt als ‘nieuw’ aangemerkt kan worden. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816, reeds geoordeeld dat het oude stelsel van box 3 in de jaren 2013 en 2014 in strijd was met Europees recht. Nieuw in het kerstavondarrest is enkel dat de Hoge Raad rechtsherstel heeft geboden.

Dus ambtshalve verzoeken om vermindering?

Opmerkelijk in dat kader is een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 7 januari 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:867). Misschien dat dat belastingplichtigen hoop geeft, maar dat zou wel eens valse hoop kunnen zijn. In deze casus was de belastingplichtige het niet eens met de forfaitaire heffing over het inkomen uit sparen en beleggen, maar hij was te laat met zijn bezwaar tegen de aanslag. De belastinginspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding maar dit tegelijk aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. En vervolgens concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is op basis van het kerstavondarrest en biedt de rechtbank rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken.

Is deze gang van zaken juist?

Op grond van art. 9.6 Wet IB bestaat er (i.t.t. de algemene regeling van art. 65 AWR) wel een rechtsingang. Immers in art. 9.6 derde lid is bepaald dat de inspecteur op een verzoek om ambtshalve vermindering beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Een inhoudelijke behandeling bij de rechter is dus mogelijk. Dat de rechter van de Rechtbank Noord-Holland eigener beweging overging tot rechtsherstel is wel opmerkelijk, omdat er geen toetsing plaatsvond aan de bepalingen van art. 45aa UR IB. De rechter had moeten oordelen of de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeide uit de jurisprudentie die eerst is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk was komen vast te staan. Deze toets is achterwege gebleven. Ook aan de vraag of sprake was van ‘nieuwe’ jurisprudentie is de rechter niet toegekomen.

Een uitspraak waar het procedureel wel goed ging, betrof een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1527 Belastingplichtige maakt op 7 oktober 2019 bezwaar tegen de in 2016 vastgestelde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015. In zijn bezwaar beroept hij zich op de EU-jurisprudentie [2]. De inspecteur verklaart het bezwaar van X niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Hij merkt het vervolgens aan als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het verzoek voor ambtshalve vermindering van de aanslag heeft afgewezen. Uit de wet volgt dat de aanslag niet ambtshalve wordt verminderd als de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan.

Naar mijn mening behoort een behandeling van een verzoek om ambtshalve vermindering te worden getoetst aan de voorwaarden/vereisten van art. 45aa UR Wet IB. Anders wordt niet alleen de ‘nieuwe jurisprudentie’ (onderdeel b) een loze letter, maar bijvoorbeeld ook de vijfjaarstermijn van onderdeel a. Aangekondigd is dat de Belastingdienst hoger beroep zal instellen tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 7 januari jl.

Afwikkeling individuele bezwaarschriften

Overigens, in eerdere nieuwsbrieven is ook al aangegeven dat we nieuwsgierig zijn naar de afwikkeling van individuele bezwaarschriften. Als belastingplichtigen naast de rechtsvraag van de massaalbezwaarprocedure [3] nog meer argumenten wilden aanvoeren, dan werden die afzonderlijk beoordeeld. Een van de argumenten was bijvoorbeeld dat sprake was van een individuele en buitensporige last en daardoor in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (het eigendomsrecht).

En dat dit een lastige horde is, weten we inmiddels uit de jurisprudentie. De box 3-heffing moet worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belanghebbende [4]. Interen op het vermogen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen is niet voldoende. Slechts in het geval dat de box 3-heffing leidde tot een daling van het inkomen van belastingplichtige tot onder de armoedegrens en de belastingplichtige door het forfaitair bepaalde box 3-inkomen niet meer in aanmerking kwam voor huurtoeslag, oordeelde de Hoge Raad dat sprake was van de zeer uitzonderlijke omstandigheden van een individuele en buitensporige last [5]. Recentelijk is door een uitspraak van Hof Amsterdam van 1 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:597 een beroep op een individuele last ook weer afgewezen.

Het is opmerkelijk dat gevolgen zo ver uiteen kunnen lopen. Rechtsherstel lonkt voor degene die (met een simpel briefje zonder nadere motivering) hebben meegedaan aan het massaal bezwaar en konden afwachten totdat een aantal geselecteerde casussen waren uitgeprocedeerd. Voor de massaalbezwaardeelnemers lijkt het voldoende te zijn dat de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat de box 3-regeling op stelselniveau in strijd is met het Europese recht. Terwijl het veel lastiger lijkt te zijn voor degenen die individueel en gemotiveerd bezwaar hebben aangetekend, de procedure hebben gevolgd en te maken krijgen met de (on)mogelijkheid om aan te tonen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden van een individuele en buitensporige last.

Tijdens de behandeling van het kerstavondarrest in de Tweede Kamer op 2 februari is over de gevolgen van het kerstavondarrest gedebatteerd met de staatssecretaris van Financiën, Van Rij. De staatssecretaris zegt toe rond 1 april een richtingennotitie aan de Kamer te sturen en de uiteindelijke besluitvorming over dekking van de oplossing op te nemen in het kader van de voorjaarsnota (rond 1 mei).

Dat rechtsherstel niet simpel is qua uitvoering zal duidelijk zijn. In het kerstavondarrest was het werkelijke rendement een vaststaand feit (en stond dit niet ter discussie). Het is de vraag hoe het moet worden vastgesteld. Moet je ook rekening houden met vermogensmutaties gedurende het belastingjaar? Hoe om te gaan met kosten (van schulden, onderhoud onroerend goed), etc.? Leidt een positieve vermogensmutatie (met heffing) dan ook tot een aftrekbaar, te verrekenen verlies als beleggingen in waarde dalen? En hoe werkt een ander box 3-stelsel uit op toeslagen en vermogensgrenzen (bijvoorbeeld ter bepaling van een eigen bijdrage voor de WMO)?

Op de site van de Belastingdienst is te lezen hoe het gaat met de aanslagregeling: zie Box 3 – de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad (belastingdienst.nl) en wordt ieder aangespoord met: “Doe gewoon aangifte in maart” zoals gebruikelijk. Ook waar het gaat om het invullen en verdelen van sparen en beleggen in box 3. Wij hebben de uitspraak van de Hoge Raad nog niet verwerkt in de aangifte, maar dit herstellen we in de definitieve aanslag.

Let wel zelf op: een wijziging in de box 3-heffing over 2021 kan ook consequenties hebben voor een andere optimale(re) verdeling tussen partners. Ook kan een wijziging in box 3-heffing impact hebben op de berekening van drempels voor bijvoorbeeld aftrek van giften en zorgkosten (en je ten onrechte deze kosten niet opvoert omdat je op basis van de aangiftesoftware op basis van de bestaande wettekst de drempel niet overschrijdt).

Sandra Twigt

Publicatiedatum: 16-3-2022

Meer lezen:
Toezegging gedaan tijdens het debat over de uitspraak van de Hoge Raad, over Box 3 | Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gevolgen arrest box 3 lopende processen Belastingdienst | Tweede Kamer der Staten-Generaal

[1] op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in de massaalbezwaarprocedures box 3 over de jaren 2017 tot en met 2020. Wij hebben het bezwaar toegewezen. De uitspraak staat in de Staatscourant.

[2] SF-zaak (HvJ EU, 8 mei 2019, nr. C-631/17, V-N 2019/23.6 en HR 19 juli 2019, nr. 17/01041, V-N 2019/35.11)

[3] Is de vermogensrendementsheffing vanaf het jaar 2017 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP en art. 14 EVRM

[4] HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:994

[5] HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511