Btw: no-cure-no-paybedrag onderworpen aan de heffing van btw?

Als je als btw-ondernemer belaste prestaties verricht, waarover moet je dan btw afdragen? Met andere woorden, wat is dan de maatstaf van heffing voor de btw? De maatstaf van heffing is vastgelegd in artikel 8 van de Wet OB 1968. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de btw wordt berekend over “de vergoeding”.

Vervolgens is in artikel 8, lid 2 Wet OB 1968 vastgelegd dat de vergoeding het totale bedrag is dat ter zake van de levering of dienst in rekening wordt gebracht (de btw daar niet onder begrepen). Bij prestaties in natura wordt de vergoeding gevormd door de totale waarde van de tegenprestatie. Als er meer wordt betaald dan wat er in rekening is gebracht, dan moet over het meerdere ook btw worden afgedragen, maar wanneer is hiervan sprake? Over dit laatste loopt nu een procedure bij de Hoge Raad.

Waar gaat het in deze zaak om?

Een belanghebbende verleent juridische diensten aan klanten en met name diensten voor gedupeerden van aandelenleasetransacties. Voor de betaling van de diensten spreekt belanghebbende een bepaalde vaste vergoeding af en daarnaast een aanvullend percentage van het behaalde resultaat als sprake is van een positieve schikking of uitspraak. Belanghebbende heeft dus recht op een extra bedrag als de procedure wordt gewonnen. De klanten kunnen kiezen tussen 2 hoogtes voor de vaste vergoeding. Als voor een lager vast bedrag wordt gekozen, dan zijn de percentages voor het bedrag bij winst hoger dan als voor het hoge bedrag wordt gekozen.

Belanghebbende heeft alleen btw voldaan over de vaste vergoeding die zij aan haar klanten heeft gefactureerd. Over de bedragen die zij heeft ontvangen bij winst van een procedure heeft ze geen btw voldaan. De belastingdienst heeft ter zake hiervan naheffingsaanslagen btw opgelegd.

In geschil is of btw is verschuldigd over het bedrag bij winst.

Belanghebbende is van mening dat het gaat om winstdelingen en dat deze (met een beroep op het zogenoemde Baštová arrest: ECLI:EU:C:2016:855) geen vergoeding vormen voor een prestatie, omdat de winstdelingen niet in rechtstreeks verband staan met de door haar verrichte prestaties.

Hof Arnhem-Leeuwarden deelt dit standpunt niet.

Voor de kwalificatie van een dienst als een “handeling onder bezwarende titel” (oftewel een handeling tegen “vergoeding”) is alleen vereist dat een rechtstreeks verband bestaat tussen die dienst en een door de btw-ondernemer daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Dat de hoogte van het bedrag afhankelijk is van het resultaat van de procedure en het onzeker is of het bedrag wordt ontvangen, heeft niet tot gevolg dat er geen rechtstreeks verband bestaat.

Volgens het hof is de situatie van belanghebbende anders dan in het Baštová-arrest aan de orde was. In die zaak besliste de rechter dat het prijzengeld dat een belanghebbende ontving bij een bijzondere prestatie van een ter beschikking gesteld paard (waarbij alle onzekere omstandigheden mee moeten zitten), niet onderworpen was aan de heffing van btw.

In casu wordt een vergoeding aan belanghebbende verstrekt die rechtstreeks verband houdt met de juridische dienstverlening van belanghebbende. Het bedrag van de winst behoort dus tot de vergoeding van belanghebbende waarover btw is verschuldigd.

Het is nu aan de Hoge Raad om een eindoordeel te geven en daarbij is het niet ondenkbaar dat de Hoge Raad het standpunt van het hof volgt en de zaak zonder verdere toelichting met een verwijzing naar artikel 81 RO afdoet…?!

Katelijne ten Thije

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, MK II, 9 november 2021, nr. 18/01246 en 18/01247