De peildatum en deadline voor 2023 komen dichterbij. In dit artikel bespreek ik nog een aantal ‘losse eindjes’ die in mijn praktijk langskwamen.
Fictief regulier voordeel en drempel
Als je een fictief regulier voordeel over 2023 wilt voorkomen moet je (samen met partner en met verbonden personen voor hun excessieve deel van de schulden boven de drempel) onder de drempel van € 700.000 blijven. De drempel wordt door een amendement[1] voor volgend jaar verlaagd naar € 500.000. Dit amendement is de budgettaire dekking voor het niet afschaffen van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting voor giften onder de € 100.000. Bij dit amendement zit geen ‘overgangsregeling’.
Voorbeeld: een dga leent van zijn bv voor een bedrag van € 1,0 miljoen (geen ews). In 2023 wordt € 300.000 als fictief regulier voordeel belast. Ooit kan voor deze verhoging van de drempel (€ 300.000) ook een negatief fictief regulier voordeel worden ‘verdiend’, bijvoorbeeld als de aanmerkelijk belang aandelen worden verkocht en box 2 wordt verlaten.
Let op 1: als deze dga in 2024 een schuld heeft aan zijn bv, is de drempel het standaardbedrag van € 500.000 (2024) plus € 300.000 (het bedrag dat in 2023 in de heffing is betrokken) en als de schuld aan de bv nog steeds € 1,0 miljoen bedraagt, moet in 2024 over € 200.000 worden betaald.
Let op 2: Je krijgt voor een fictief regulier voordeel geen beschikking; met andere woorden: deze moet je voor je klant zelf gaan ‘bijhouden’ (en weet dan dat er in de toekomst ooit een negatief fictief regulier voordeel tegenover staat).
Fictief regulier voordeel en ab-houder met partner
Nog zo’n weetje. Jouw gehuwde[2] klant heeft (samen met echtgenoot) te veel geleend van de eigen bv. In 2023 wordt een positief regulier voordeel behaald. Dit fictieve voordeel is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dat op grond van artikel 2.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 in aanmerking wordt genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten. In het tweede lid is bepaald dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner geacht worden bij hen op te komen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor bij het doen van aangifte kiezen (indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft[3]). Een positief fictief regulier voordeel leidt in de toekomst tot een negatief fictief regulier voordeel.
Voor deze klant kan het uitmaken wie van de partners ab-houder is, welke partner de lening heeft opgenomen en hoe het box 2 voordeel is toegerekend. Je moet dus weten hoe jouw klant is gehuwd (bij gemeenschap van goederen zijn zij beide ab-houder ongeacht de tenaamstelling van de aandelen), wie de lening heeft opgenomen (ter financiering van gemeenschappelijk vermogensbestanddelen of privévermogensbestanddelen), wie van de partners bijvoorbeeld op de lening aflost (en uit welk vermogen), of er daardoor nog vergoedingsrechten[4] zijn ontstaan die tussen partners moeten worden verrekend én moet je er terdege rekening mee houden wie er bij einde van het fiscale partnerschap ‘recht’ heeft op de mogelijke verrekening van het negatieve fictief reguliere voordeel.
In de parlementaire behandeling is bovenstaande problematiek, met name bij echtscheiding, meermaals aan de orde geweest. Inhoudelijk is daarop niet ingegaan en is er alleen verwezen naar de mogelijkheid van delegatiewetgeving (art. 4.14b, lid 6). Maar deze mogelijkheid is grammaticaal alleen aanwezig voor de situatie dat het maximumbedrag moet worden vastgesteld ingeval de belastingplichtige niet gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft. Ook opmerkelijk dat zulke gevolgen niet worden opgenomen in wetgeving (denk bijvoorbeeld aan een vergelijkbare doorschuiffaciliteit van art. 4.17 voor de ab-aandelen), maar achteraf nog moeten worden geregeld in delegatiewetgeving.
Enfin, het is nog even wachten op deze delegatiewetgeving. De tip is in elk geval: leg goed vast hoe een voordeel is opgekomen, of er bij echtscheiding sprake is van einde van het ab-regime voor een van beide partners, wie over het fictieve voordeel heeft betaald en wie in de toekomst recht heeft op het negatief fictief regulier voordeel.
Ab-houder met verbonden persoon
Het is ook mogelijk dat een ab-houder wordt belast voor een excessieve schuld van een verbonden persoon (bijvoorbeeld een kind).
Voorbeeld: een ab-houder (vader) heeft zelf een schuld aan zijn bv van € 600.000 (geen ews). De bv heeft aan de dochter (die zelf geen ab heeft) een bedrag van € 1.000.000 uitgeleend waarmee dochter heeft belegd in vastgoed (geen eigen woning). Aan vader wordt het excessieve deel van dochter (€ 300.000) toegerekend. Opgeteld bij zijn eigen schuld aan de bv van € 600.000 wordt de drempel van € 700.000 overschreden met € 200.000 en bij vader leidt dit tot een fictief regulier voordeel van € 200.000 waarover hij in 2023 € 53.800 is verschuldigd (26,9% over € 200.000). Volgens de parlementaire toelichting is dit geen schenking van i.c. vader aan dochter. Maar zijn vermogen is wel verlaagd. Vraag is dan wel wat dit betekent voor de andere kinderen van vader zonder lening van de bv.
NB. Deze situatie kan ‘opgelost’ worden door aan dochter één aandeel uit te reiken in de bv van vader. Op grond van de meetrekregeling[5] wordt dochter dan voor haar eigen excessieve lening belast en blijft vader in 2023 onder de drempel. Misschien dan wel aan de slag voor vader om zijn schulden aan de bv voor eind 2024 te verlagen en beneden de drempel van € 500.000 te blijven.
Oplossingen?
Tot slot: de praktijk is duidelijk druk doende met het bedenken van (creatieve?) oplossingen ter voorkoming van een fictief voordeel over 2023. Enkele opmerkingen daarover.
- Afwaarderen door de bv is geen optie om de schuld van de ab-houder aan de bv te verlagen; het bedrag van de schulden wordt bepaald op basis van de nominale waarde. De hoofdsom wordt wel verlaagd als de lening wordt kwijtgescholden.
- Voor een bestaande schuld aan de eigen bv op 31 december 2022 hoeft er geen recht van hypotheek zijn verstrekt aan de vennootschap. Uiteraard moet er wel sprake zijn van een eigenwoningschuld als bedoeld in art. 3.119a Wet IB 2001 (= box 1). Dit kan een eigenwoningschuld zijn onder het nieuwe regime (vanaf 1 januari 2013) of een bestaande eigenwoningschuld (van voor 1 januari 2013 ingevolge art.10bis.9 en 10bis.1).
- In de praktijk blijken klanten op zoek te gaan naar mogelijkheden van herfinanciering van de schuld aan de bv. Dit kan een bank zijn, maar natuurlijk ook een ‘derde’. Als sprake is van het elkaar wederzijds ‘helpen’ moet je wel denken aan ‘opzetjes’ die vallen onder de definitie van schulden die je ‘rechtens dan wel in feite direct of indirect’ hebt bij vennootschappen waarin een ab-bestaat. Een broer en zus zijn geen verbonden personen. Het is dus denkbaar dat broer bij zijn eigen bv € 500.000 kan lenen en ook € 500.000 bij de bv van zijn zus zonder last van de regeling excessief lenen te krijgen. Zus kan dit tegelijkertijd ook …. Is dit dan een schuld die je indirect hebt bij een vennootschap waarin een ab bestaat? Volgens de Memorie van Toelichting moet je ‘rechtens dan wel in feite direct of indirect’ ruim opvatten en worden kruislingse verbanden als een voorbeeld genoemd. In het door mij aangehaalde verband tussen broer en zus ligt het er (te) dik bovenop. Wellicht dat het anders zou zijn als een deel bij de bank zou zijn geleend, of als de leningen te zeer van elkaar verschillen (in hoofdsommen, lening condities, tijdstippen etc.).
Succes met de advisering en uiteraard wil ik met je meedenken over klantcasussen!
Behoefte aan sparren of meer informatie?
Neem dan contact met mij op: mr. Sandra Twigt-Endema RB (s.twigt@fullfinance.nl) of bel 055 – 355 99 79.
Publicatiedatum: 29 november 2023
[1] Amendement van het lid Grinwis c.s. nr. 60 (36418)
[2] Of klant met een geregistreerd partnerschap/geregistreerde partner
[3] Artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001
[4] Zie artikel 1:87 jo 1:95, tweede lid /96, derde en vierde lid BW
[5] Art. 4.10 Wet IB 2001