Ik dacht dat ik het goed gelezen had. De box 3-heffing in de jaren 2013-2016 is in strijd met het EVRM. In diverse uitspraken is naar mijn mening toch vrij uitdrukkelijk erkend dat het niet mogelijk is om zonder veel risico een structureel rendement van 1,2% te behalen. En toen kwam de discussie over een schadevergoeding voor die jaren. Wat schetst dan mijn verbazing bij het lezen van de kamerbrief over de vraag naar het betalen van een dergelijke schadevergoeding? We kunnen fluiten naar die vergoeding!!!
Drie juridische deskundigen en het CPB hebben het kabinet geadviseerd over het de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013-2016. Aanleiding is de jurisprudentie hierover. Ik citeer een paar passages uit de brief.
In de arresten concludeert de HR dat deze heffing op stelselniveau in strijd komt met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM), indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. De HR heeft hiermee aangegeven in welk geval sprake zou zijn van een schending op stelselniveau, maar heeft niet vastgesteld dat er voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een dergelijke schending.
Op basis van de tot nu toe gewezen jurisprudentie, waaronder de hiervoor genoemde arresten van de HR, en de notitie van het CPB kom ik tot de conclusie dat de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het EVRM-recht. Dit betekent dat financiële compensatie nu niet aan de orde is. Mochten ontwikkelingen in de jurisprudentie aanleiding geven om deze conclusie te heroverwegen dan zal ik dit te zijner tijd doen.
Een oordeel dat bij mij de oren doet klapperen! Hoe komt de staatssecretaris daar nu bij?
Ik citeer weer uit genoemde brief.
Het CPB is door het kabinet gevraagd om uit te rekenen wat het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in de jaren 2013 tot en met 2016 is. Er is door het CPB – gelet op de arresten van de HR – onderzoek gedaan naar de rendementen in de jaren 2013 tot en met 2016 op drie vermogenscategorieën:
– direct opneembare spaarrekeningen;
– termijndeposito’s (met looptijden van 1 jaar, 5 jaar en 10 jaar);
– Nederlandse staatsobligaties.
Volgens de HR is de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd met het EVRM-recht als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. Hieruit concludeert het kabinet dat pas sprake is van een schending van het EVRM-recht als het gemiddeld haalbare rendement op iedere risicoarme vermogenscategorie afzonderlijk lager is dan 1,2%. Zolang het gemiddelde rendement op een van de categorieën afzonderlijk boven de 1,2% uitkomt, hebben belastingplichtigen immers nog de mogelijkheid om met hun vermogen zonder veel risico een gemiddeld rendement van meer dan 1,2% te halen. De cijfers die zijn gepubliceerd door het CPB laten zien dat, in de jaren 2013 tot en met 2016, in geen enkel jaar het gemiddeld haalbare rendement op elke vermogenscategorie afzonderlijk lager is dan 1,2%. Tabel 3.3 in de notitie van het CPB laat zien dat de hoogste rendementen op nieuwe termijndeposito’s in elk jaar boven de 1,2% lagen.
Als dit de juiste redenering is, heeft de staatssecretaris een punt.
Door belastingplichtigen wordt echter betoogd dat sprake is van een schending van het EVRM-recht op het moment dat het gemiddelde rendement van de drie vermogenscategorieën tezamen lager is dan 1,2%.
Hof Den Haag heeft in een uitspraak van 18 december 2019 feitelijk vastgesteld dat in 2015 een gemiddeld rendement van 1,2% over al deze categorieën tezamen lager was dan 1,2%. Omdat de belanghebbende het griffierecht niet tijdig heeft betaald, heeft de Hoge Raad deze zaak niet inhoudelijk behandeld. Dus weten we niet wie gelijk heeft. De kamerbrief gaat echter verder.
Mocht op basis van nieuwe jurisprudentie overigens toch blijken dat sprake is van een schending van het EVRM-recht op stelselniveau, dan betekent dit niet per definitie dat financiële compensatie moet volgen. Volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) kan aanpassing van de wetgeving voldoende herstel bieden in het geval van vaststelling van een schending, zonder dat daarnaast de belastingplichtigen zelf financiële compensatie moet worden geboden.
En aangezien we sinds 2017 een nieuw systeem hebben voor de box 3-heffing kan onze wetgever zich daarachter verschuilen. Een zeer teleurstellende uitkomst van jarenlange procedures over een systeem dat als zeer onrechtvaardig wordt ervaren bij de huidige rendementen. Vrijheid om je box 3-vermogen naar believen te beleggen wordt door de forfaitaire systematiek de nek omgedraaid dan wel keihard afgestraft met een irreële belastingheffing.
De brief bevat nog een opmerkelijke slotpassage.
Naast het onderzoek naar de praktische mogelijkheden voor een heffing naar werkelijk rendement zal ik naar aanleiding van onder andere vragen van het lid Lodders op een zo kort mogelijke termijn juridisch advies inwinnen bij deskundigen voor een mogelijke tegenbewijsregeling in box 3.
Dit uit de hoge hoed getoverde konijn, zag ik niet aankomen. Als dit er komt zal het naar verwachting leiden tot een enorme stroom aan zaken waarin mensen dit moeten gaan proberen aannemelijk te maken met een karrenvracht aan bewijsmateriaal. Wie zit daar nou op te wachten?! En ik blijf bij mijn al eerder verkondigde stelling dat voor spaartegoeden, effecten en bij banken aangehouden vermogenstitels een heffing op basis van het werkelijk rendement gelet op alle technologische mogelijkheden niet zo moeilijk zou moeten zijn. Zet maar eens een paar studenten met veel IT-affiniteit aan het werk, en dan is naar ik verwacht in no time een aantal geschikte varianten voorhanden. Voorlopig moeten we het echter hiermee doen.
Bert Driessen, fiscalist bij Full Finance Consultants
Bron: kamerbrief kabinetsreactie box 3 2013-2016