Groottecriteria TVL: wat telt mee?

In een eerder artikel schreven wij al over de invloed van de groottecriteria op de aanvraag en afrekening TVL. Naar aanleiding van vragen gaan we in dit artikel verder in op de bepaling van de groottecriteria.
Voor de bepaling van de groottecriteria worden drie typen van ondernemingen onderscheiden.

De zelfstandige onderneming

Dit is een onderneming die geheel op zichzelf staat. Criteria hiervoor:

  • geen participaties hebbend in andere ondernemingen, en
  • geen enkele andere onderneming een participatie in haar heeft;

of

  • als zij minder dan 25% van het kapitaal of de stemrechten (het hoogste cijfer telt) van een of meer andere ondernemingen bezit en/of
  • externe partijen een belang van niet meer dan 25% van het kapitaal of de stemrechten (het hoogste cijfer telt) in de onderneming bezitten;

of

  • als zij niet met een andere onderneming verbonden is via een natuurlijke persoon in de zin van artikel 3, lid 3 indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

Een voorbeeld hiervan is een vennootschap die een die een belang van (maximaal) 24% heeft in een onderliggende entiteit.

De partneronderneming

Er is sprake van een partneronderneming indien:

  • de onderneming 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming bezit en/of als een andere onderneming 25% of meer van de onderneming in kwestie bezit,

en

  • de onderneming niet met een andere onderneming verbonden is. Dit betekent onder andere dat de ene onderneming maximaal 50% van de stemrechten in de andere onderneming mag hebben.

Een voorbeeld hiervan is een werkmaatschappij A die TVL aanvraagt en waar sprake is van 4 personal holdings. Holding B heeft een belang van 40% en holdings C, D en E hebben elk een belang van 20%. Holding B met een belang van 40% is een partneronderneming. Voor de TVL dien je naar rato de omzet, balanstotaal en FTE mee te nemen voor de bepaling van de groottecriteria.

De verbonden onderneming

Verbonden ondernemingen vormen een groep omdat een onderneming directe of indirecte zeggenschap heeft over de meerderheid van de stemrechten van een andere onderneming of omdat zij een overheersende invloed kan uitoefenen op een andere onderneming.

  • Een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
  • Een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
  • Een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
  • Een onderneming heeft op grond van een overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming
  • Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.
  • Zeer belangrijke langlopende leveringsovereenkomsten of door leveranciers of afnemers verstrekte kredieten in combinatie met structurele banden, kunnen ook een beslissende invloed verschaffen.

Een voorbeeld hiervan is een werkmaatschappij A die TVL aanvraagt en waar sprake is van 3 bovenliggende entiteiten. Holding B heeft een belang van 60% en holdings C en D hebben elk een belang van 20%. De holding met een belang van 60% is een verbonden onderneming. Voor de TVL dien je de omzet, balanstotaal en FTE volledig mee te nemen voor de bepaling van de groottecriteria.

Een ander voorbeeld: werkmaatschappij A vraagt TVL aan. 40% van de aandelen worden gehouden door tussenholding B. Holding C heeft een belang van 60% in Holding B.
Voor de bepaling van de groottecriteria neem je dan naast de cijfers van A 40% mee van het geconsolideerde totaal van B en C (want B en C zijn immers verbonden)

Voor meer voorbeelden zie de “Gebruikersgids bij de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen” die te downloaden is van de website van RVO.

Mocht je na het lezen van dit artikel nog vragen hebben over wat er meetelt, laat het ons gerust weten. Wij helpen je graag om te bepalen welke ondernemingen je in welke verhouding mee dient te nemen bij de bepaling van groottecriteria.