Hoge Raad: box 3-heffing is onrechtmatig (en wat kun je ermee?)

Een dag voor de kerst heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de box 3-heffing (stelsel vanaf 2017) onrechtmatig is en voor de belanghebbende in de casus wordt rechtsherstel geboden (door het werkelijke rendement in plaats van het forfaitaire rendement te belasten).

Voor eerdere jaren (2013 en 2014) had de Hoge Raad ook al geoordeeld dat de box 3-heffing op stelselniveau een schending van het eigendomsrecht vormt, maar de Hoge Raad greep toen niet in.[1]De Hoge Raad bood geen algemeen rechtsherstel, want dat is een taak voor de wetgever. Er bestaat volgens de Hoge Raad wel recht op individueel rechtsherstel als sprake is van een individuele en buitensporige last. Of daarvan sprake is, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld in samenhang met de gehele financiële situatie van de individuele belastingplichtige, waarbij ook het inkomen uit box 1 en box 2 van belang is. Dit is een zware toets …

De Hoge Raad gunde de wetgever de tijd om de wetgeving te ‘verbeteren’. Die ‘verbetering’ kreeg vorm door met ingang van 2017 (nog) een fictie toe te voegen met de introductie van de rendementsklassen/vermogensmix met bijbehorende forfaitaire rendementen (die jaarlijks worden bijgesteld) voor sparen en beleggen. Dit zou de werkelijkheid meer gaan benaderen en volgens de staatssecretaris van Financiën was dit systeem niet strijdig met het eigendomsrecht (art. 1 EP, EVRM)[2].

Op vrijdag 24 december 2021 kwam de Hoge Raad met een arrest op de eerste van de zes aangewezen casussen van de massaalbezwaarprocedure 2017/2018. [3]

In deze casus had belanghebbende met zijn echtgenote in box 3 een rendementsgrondslag in 2017 en 2018 van bijna € 1 miljoen bestaande uit spaartegoeden van respectievelijk € 808k en € 920k. Hun forfaitaire rendement bedroeg over het jaar 2017 € 12.705, en over het jaar 2018 € 11.969. Het daadwerkelijk behaalde rendement van de bezittingen bedroeg in deze jaren respectievelijk € 6.612 en € 3.528.

De Hoge Raad herhaalt dat het aan de wetgever is om keuzes te maken bij het formuleren van de wettelijke regeling (en dat de Hoge Raad terughoudendheid is geboden). De wettelijke regeling blijft dus zoals die is (en aanpassen/wijzigen is een taak van de wetgever).

Maar niettemin ziet de Hoge Raad:

  • “zich thans genoodzaakt belanghebbende adequate rechtsbescherming te bieden tegen de geconstateerde schending van zijn fundamentele rechten. Niet langer kan worden volstaan met de constatering van de schending of een onderzoek naar een individuele buitensporige last”
  • “dat de thans geldende regeling nog steeds dezelfde tekortkomingen bevat als die voor de jaren 2017 en 2018, en dat de wetgever weliswaar sinds 2015 werkt aan spoedige invoering van een heffing op basis van werkelijke rendementen,  maar die invoering niet vóór 2025 kan worden verwacht”
  • aanleiding om aan de belanghebbende rechtsherstel te bieden (door het werkelijke rendement in plaats van het forfaitaire rendement te belasten in box 3).

Met name het laatste punt baart opzien. De Hoge Raad biedt rechtsherstel (en dat is vrij uniek) en komt aan deze belanghebbende tegemoet. Hun individuele inkomensplaatje in box 1 of 2 komt daarbij niet in beeld. Dat is ook logisch omdat de Hoge Raad alleen de rechtsvraag toetst of het wettelijke stelsel in strijd is met art. 1 EP (ongestoord genot eigendom) of art. 14 EVRM (verbod op discriminatie).

Het is de vraag wat dit arrest concreet voor belastingplichtigen gaat betekenen.

Het is duidelijk dat de deelnemers aan de massaalbezwaarprocedure over 2017 en 2018 kunnen ‘meeliften’ met deze uitkomst als hun situatie vergelijkbaar is met de casuspositie in het arrest (en het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijk behaalde rendement). Dat deze impact bestaat is duidelijk. HR: “De omstandigheid dat dit cassatieberoep voortkomt uit een massaalbezwaarprocedure en de uitkomst daarvan van belang kan zijn voor de beslechting van een groot aantal andere geschillen met de daaraan verbonden uitvoeringsproblemen, kan geen reden zijn rechtsherstel voor belanghebbende op de zojuist genoemde wijze achterwege te laten”.

De collectieve uitspraak[4] op het massaal bezwaar zal in de Staatscourant en op de website van de Belastingdienst bekend worden gemaakt. Let op: dit is de eerste van een zestal geselecteerde casusposities die allemaal worden uitgeprocedeerd. Dus er moeten nog vijf arresten volgen … met misschien een herhaling van zetten en/of nuanceringen.

Op basis van de vanaf 1 januari 2016 geldende wetgeving moet je je middels het indienen van een bezwaarschrift melden als deelnemer aan het massaal bezwaar. Automatisch meeliften is dus niet langer mogelijk.

In de landelijke dagbladen wordt belastingplichtigen geadviseerd om bezwaar te maken als zij denken dat zij onterecht worden belast in box 3. Of dit altijd wat oplevert, durf ik niet te garanderen. Een punt van aandacht betreft de vraag of er bij een individueel gemaakt bezwaar ook nog gekeken moet worden naar het totale inkomensplaatje (box 1 en 2), of dat het volstaat om sec naar box 3 te kijken en de rekensom en vergelijking te maken zoals door de Hoge Raad in dit arrest is gedaan.

NB. Een bezwaar moet tijdig zijn ingediend (en dat is binnen zes weken na de dag van de dagtekening van de aanslag). Meedoen aan het massaal bezwaar kan tot en met de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan (en binnen de zeswekentermijn en er nog geen uitspaak op bezwaar is gedaan).

Als de aanslag inmiddels onherroepelijk is zal een verzoek om ambtshalve vermindering waarschijnlijk niet lukken. In artikel 9.6 Wet IB in combinatie met art. 45aa onderdeel b UR Wet IB 2001 staat opgenomen dat na een onherroepelijk geworden aanslag gewezen jurisprudentie alleen leidt tot een ambtshalve vermindering als de minister van Financiën dit expliciet bepaalt. En dat ligt niet in de lijn der verwachting…

Voor lopende of nog in te dienen aangiften inkomstenbelasting kan het voor belastingplichtigen die vrijwel alleen spaargeld hebben en/of die vrijwel niet beleggen interessant zijn om goed in de gaten te houden of het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Het arrest van de Hoge Raad biedt een aanknopingspunt voor een tegemoetkoming. Die moet je dan gaan effectueren via een bezwaarprocedure.

NB. Voor spaargelden beschikt de Belastingdienst over de ontvangen rentebedragen. Openstaande vraagpunten zijn o.a. wel: hoe om te gaan met kosten, vermogenswinsten (al dan niet gerealiseerd), de toedeling van het heffingsvrije vermogen over de te onderscheiden bezittingen in box 3, of het arrest ook kan gaan gelden voor tegenvallende investeringen in aandelen en vastgoed etc.

Wat wel duidelijk lijkt is dat het arrest grote impact heeft en de wetgever voortvarender dan in het coalitieakkoord is aangekondigd, aan het werk moet gaan met box 3 en een heffing over het werkelijke rendement.

De Belastingdienst houdt lopende individuele bezwaarschriften nu (wel) aan en vraagt belanghebbenden om akkoord te gaan met verlenging van de termijn om op het bezwaarschrift te beslissen.

Voorlopige aanslagen IB 2022 worden verzonden en met de eventuele gevolgen van het arrest van de Hoge Raad is daarbij geen rekening gehouden, aldus de Belastingdienst. “Ondertussen zijn we bezig de gevolgen van de uitspraak zorgvuldig in kaart te brengen, ook voor het belastingjaar 2022. Zo komen we tot een correcte belastingheffing in box 3. Als op een later moment blijkt dat de wijzigingen invloed hebben op de belasting die u in 2022 moet betalen, dan herstellen we dit in de definitieve aanslag 2022. U hoeft hiervoor zelf geen actie te ondernemen.”

Sandra Twigt

[1] HR 14-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:816

[2] O.a. Nnavv BP 2017

[3] (Rechtbank Gelderland van 10 februari 2021, nrs. AWB20/3028 en 20/3029 ECLI:NL:RBGEL:2021:639 en Hoge Raad, 24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963

[4] Zie art. 25e AWR