Rechtbank Zeeland-West [1] heeft beslist dat ingehuurde timmerlieden in dienstbetrekking werkten en oordeelde dat een aan de ‘opdrachtgever’ opgelegde naheffingsaanslag loonheffing van € 310.668 terecht was. De beroepstermijn loopt nog (19 mei), zodat we nog niet weten of er beroep wordt aangetekend bij Hof Den Bosch.
Wat was de casus? Een houthandelaar besteedt de plaatsing van de zelfgeproduceerde tuinhuisjes en overkappingen uit aan een viertal (buitenlandse) timmerlieden. Over de jaren 2013-2017 vindt de controle plaats, maar ook al eerder waren drie van de vier timmerlieden voor belanghebbende aan het werk.
Dat er werkzaamheden tegen een vergoeding worden verricht is duidelijk. Cruciaal is of er een gezagsverhouding aanwezig is en sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. In de jurisprudentie is zichtbaar [2] dat je dit moet toetsen aan alle feiten en omstandigheden en dat de partijbedoelingen niet doorslaggevend zijn. De wijze waarop partijen in de praktijk met elkaar omgaan is bepalend voor de kwalificatie van de rechtsverhouding. Deze feiten en omstandigheden worden zichtbaar tijdens de controle.
Waar de rechtbank vooral belang aan hecht is:
- Dat de werkzaamheden gedurende jaren achtereen (en dus ook al voor 2013) door dezelfde timmermannen werden uitgevoerd en dat deze werkzaamheden de kernactiviteit van belanghebbende betreffen.
- Dat belanghebbende de op maat gemaakte producten klaarzette, indien nodig met een kraan, bouwtekening en bevestigingsmaterialen, en de timmerlieden telefonisch of per sms doorgaf waar de werkzaamheden moesten worden verricht.
- Dat de planning geschiedde door de belanghebbende en dat hij de communicatie verzorgde met de klanten, eindverantwoordelijk was voor de werkzaamheden en de klachtafhandeling voor zijn rekening nam.
Daarmee werden volgens de rechtbank de werkzaamheden verricht onder een zeker gezag en was belanghebbende bevoegd opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en de resultaten van het werk.
Het redde de belanghebbende niet dat:
- De timmerlieden zelf waren ingeschreven in hun thuisland bij de ‘KvK’ als ondernemer en een btw-nummer hadden, per opdracht werden betaald en zelfstandig aan de hand van de bouwtekening de klus konden klaren.
- De timmerlieden gebruikmaakten van eigen vervoer en kleding (weliswaar zonder naamsvermelding), schoenen en (hand)gereedschap.
- De timmerlieden konden aangeven wanneer zij beschikbaar waren voor de uit te voeren werkzaamheden en dat daar rekening mee werd gehouden in de planning. Ook konden de timmerlieden zelf beslissen opdrachten wel of niet aan te nemen en opdrachten voor andere opdrachtgevers aannemen.
Helaas voor belanghebbende was er geen sprake van de aanwezigheid van:
- Een schriftelijke overeenkomst van opdracht
- Een VAR verklaring [3]
Na de afschaffing van de VAR moet de praktijk zich zien te redden met de Wet DBA en de ‘modelcontracten’ terwijl wordt gewacht op een nieuwe wettelijke regeling [4].
In de casus kwamen de correcties voort uit een controle voor de loonheffing (= loonbelasting en premies volksverzekeringen). Er vinden in de praktijk niet veel controles plaats. Op de site van de Belastingdienst is het toezichtsplan voor de DBA opgenomen [5]. Meermaals is in de politiek om meer toezicht gevraagd [6] en ook de onderhavige casus leert dat de risico’s niet moeten worden onderschat.
Uiteraard is ook denkbaar dat de premies werknemersverzekeringen aan de orde kunnen komen (bij buitenlandse ‘werknemers’ zoals in onderhavige casus te beoordelen aan de hand van een bilateraal verdrag of bij afwezigheid daarvan aan de EG-Verordening). Tegenhanger is dan natuurlijk ook dat bij bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid sprake kan zijn van het recht op een uitkering.
Meer informatie? Neem contact op met Sandra Twigt RB (s.twigt@fullfinance.nl of 055-3559979).
Publicatiedatum: 11 mei 2022
[1] Datum 7 april 2022, zaaknummer BRE 19/6656, ECLI:NL:RBZWB:2022:1794
[2] HR (X/Gemeente A’dam), ECLI:NL:HR:2020:1746
[3] De VAR heeft tot 1 mei 2016 bestaan. De verklaring arbeidsrelatie (VAR) was geregeld in art. 3.156 en 3.157 Wet IB 2001. De gevolgen van de afgifte van een dergelijke verklaring waren voor de VAR-wuo en de VAR-dga geregeld in art. 6a Wet LB 1964 en daarmee bestond er voor opdrachtgevers geen onzekerheid over de loon- en premieheffing.
[4] In december 2021 is het Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ gepresenteerd. De coalitiepartijen willen zelfstandigen helderheid geven, onder andere door verdere ontwikkeling van de webmodule.
[5] https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties/toezichtsplan-arbeidsrelaties
[6] Op 8 juli 2021 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen die verzoekt,om voor 1 oktober 2021 – tot dan loopt ten minste het handhavingsmoratorium – uit te werken hoe knelpunten in de uitvoering van de Wet DBA aan te pakken, zodat geleidelijk stappen kunnen worden gezet richting het uitoefenen van regulier toezicht. Op 12 oktober 2021 heeft de Tweede Kamer twee moties aangenomen, waarin het kabinet wordt opgeroepen in 2022 extra opsporingsbudget uit te trekken voor handhaving van de aanpak van schijnzelfstandigheid en te beginnen met het inzetten van de webmodule in één sector, bijvoorbeeld de gezondheidszorg.