Inkomsten uit Airbnb, is het laatste woord hierover nu gezegd?

Het recente arrest van de Hoge Raad (1) lijkt duidelijkheid te bieden over de inkomsten uit Airbnb.

Het tuinhuis

In de casus ging het om een belastingplichtige die als bijverdienste het tuinhuis bij de eigen woning verhuurde via Airbnb. Over het tuinhuis oordeelde de Hoge Raad dat het een aanhorigheid vormde bij de eigen woning en daardoor deel blijft uitmaken van de eigen woning (ondanks de tijdelijke terbeschikkingstelling aan derden).

De Hoge Raad acht de wetsgeschiedenis (over het tijdelijk ter beschikking stellen) bepalend en verwijst daarbij naar de bepaling van art. 3.111, zevende lid, (het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden, ontneemt daaraan niet het karakter van hoofdverblijf).

De Hoge Raad vindt dat het ook niet moet uitmaken of het dan gaat om een tijdelijke beschikkingstelling van een gedeelte van de eigen woning, of een gehele eigen woning. Bij een letterlijke lezing van art. 3.113 zou het alleen van toepassing zijn bij een tijdelijke verhuur van de gehele woning. Volgens de noot van de redactie van de Vakstudienieuws valt daarop “wel wat af te dingen, maar levert het in elk geval duidelijkheid op”.

Dat duidelijkheid voor de praktijk gewenst was, is duidelijk. Een serie Kamervragen illustreert dat wel (2).

Voor de inkomsten uit de eigen woning en Airbnb geeft de staatssecretaris aan hoe dat voor de eigenwoningregeling uitpakt. Hij krijgt achteraf het gelijk van de Hoge Raad: de eigenwoningregeling blijft op de gehele woning van toepassing en de nettovoordelen zijn voor 70% belast. Maar tegelijkertijd geeft de staatssecretaris aan dat – afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur een rol spelen – ook sprake zou kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.

Over Airbnb en winst uit onderneming bestaat ook jurisprudentie.

De Bed&Breakfast-onderneming

In die casus (3) ging het over een echtpaar dat van een bed & breakfast een onderneming had gemaakt. Zij gebruikten een slaapkamer (plus separaat toilet) op de eerste verdieping van de woning (privévermogen) en een compleet ingericht appartement op de tweede verdieping voor deze activiteiten. Gesteggeld werd over de aftrekuitsluiting van art. 3.16 (is een zakelijke gebruiksvergoeding ten laste van de winst te brengen?) en of art. 3.17, lid 1 onderdeel c onder 1 (aftrekbeperking van een gebruiksvergoeding tot het voordeel uit box 3) een rol speelt.

De eerste vraag werd ontkennend beantwoord: de regeling van art. 3.16 ziet alleen op de ‘werkruimte ten behoeve van de belastingplichtige zelf’ en in deze situatie was de ruimte bestemd om te worden gebruikt door de gasten van de B&B en niet door de belanghebbende zelf.

De tweede vraag is principiëler: behoren de B&B-ruimten tot het hoofdverblijf en daarmee de eigenwoningregeling, of staan de ruimten niet langer als hoofdverblijf ter beschikking en behoren zij tot de rendementsgrondslag van box 3 (en is de aftrekbeperking van toepassing)?

Het hof concludeerde dat de ruimten konden worden afgesloten en dat deze niet door belanghebbende werden gebruikt gedurende de perioden dat er geen gasten waren. Ofwel: het hof vond dat de ruimten tot box 3 behoorden en dat de aftrekbeperking van 3.17 van toepassing was.

Tegen deze uitspraak is door de staatssecretaris geen cassatie ingesteld.

Om weer terug te komen op het begin van dit verhaal: In het recente arrest van de Hoge Raad werd de uitspraak van Hof Amsterdam (4) gecasseerd. Hof Amsterdam had – net als de Rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2018 – beslist dat het tuinhuis een box 3-bezitting was en de inkomsten uit Airbnb niet in box 1 belast waren. Volgens de Hoge Raad berustte dat op een onjuiste rechtsopvatting …

In de cassatieprocedure beroept belanghebbende zich op de uitspraak van Hof Den Haag (wel een box 3-bezitting) en het feit dat door de staatssecretaris in die zaak geen cassatie was ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat belanghebbende daaraan geen vertrouwen kan ontlenen bij deze behandeling van de tijdelijke verhuur van het tuinhuis en ook geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

Met andere woorden: het zal steeds van de feitelijke omstandigheden afhangen of sprake is van een eigen woning (dan wel box 3-bezitting) en of in de winstsfeer een aftrekuitsluiting of aftrekbeperking van toepassing zal zijn.

Coronamaatregel eigen woning verlengd

Een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft onder bepaalde voorwaarden behoren tot de eigenwoningschuld als met de geldverstrekker een betaalpauze voor rente en aflossing wordt overeengekomen vanwege het coronavirus. De staatssecretaris van Financiën heeft zijn besluit hierover geactualiseerd (5). Het is ditmaal een verlenging van de periode (het vorige eindigde op 1 oktober 2020) tot 31 december 2020. Uiterlijk op dit moment moet de belastingplichtige bij zijn geldverstrekker melden dat hij betalingsproblemen heeft door de uitbraak van het coronavirus. De betaalpauze die wordt overeengekomen moet uiterlijk op 1 januari 2021 ingaan en heeft een looptijd van maximaal 12 maanden (was zes maanden).

De oude termijn viel slecht te begrijpen. Immers een langere betaalpauze is wel mogelijk als van de goedkeuring geen gebruik wordt gemaakt en de wettelijke regeling van art. 3.119e Wet IB 2001 wordt toegepast. Een goede zaak dat de goedkeuring nu ziet op een betaalpauze van 12 maanden.

Let op: de renteachterstand mag geen deel uitmaken van de hoofdsom; breng dit onder in een separaat leningdeel.

Nog een let op: als er wordt geleend van bijvoorbeeld familie of de eigen bv, dan gelden er aanvullende voorwaarden.

(1) Hoge Raad 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1448

(2) Antwoorden op Kamervragen leden Van Eijs en Van Weyenberg (beiden D66) over bericht Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast, Brief staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2018, nr. 2018-0000145171.

(3) Hof ’s-Hertogenbosch, 13 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4603

(4) Hof Amsterdam, 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2424

(5) MvF 22 september 2020, 2020-20122

Meer lezen over de goedkeuring: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/koopwoning/content/betaalpauze-hypotheekverplichtingen