Termijnen bezwaar en beroep
Een bezwaar- of beroepschrift moet worden ingediend binnen de termijn van zes weken (met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt). Ofwel: de wettelijke regeling van art. 6:11 Awb.
Is de termijn overschreden, dan zal jouw bezwaar- of beroepschrift niet ontvankelijk worden verklaard en moet je (eerst) tegen deze beslissing gaan ageren. In artikel 6:11 Awb wordt de term ‘redelijkerwijs’ gehanteerd. De niet-ontvankelijkheidsverklaring blijft achterwege indien ‘redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest’. In eerdere arresten van de Hoge Raad[1] is geoordeeld dat daarvan sprake is bij de indiening van een beroepschrift sprake als:
- De belanghebbende te laat is als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid en
- De belanghebbende het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed.
Soepeler standpunt rechtspraak
In een uitspraak van het College van Beroep van het bedrijfsleven (CBb)[2] werd geageerd tegen een TVL-besluit en werd een subsidie teruggevorderd van een ondernemer in Valkenburg. De ondernemer maakt bezwaar, maar is bijna 5 weken te laat. Als oorzaken voor het te laat indienen voert de ondernemer aan: corona, personeelsgebrek en de overstromingen in Limburg. Het CBb beslist dat bestuursorganen en bestuursrechters met onmiddellijke ingang de beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen minder strikt moeten gaan benaderen en daarbij rekening moeten houden met persoonlijke omstandigheden van de indiener. Meer maatwerk en te laat is dus eerder verschoonbaar. Het College denkt daarbij allereerst aan persoonlijke omstandigheden van de indiener zelf (ernstige ziekte, ongeval of ziekte of overlijden van diens naasten en de daarmee gepaard gaande zorgtaken) en in de tweede plaats aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen (natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf, een brand in de woning of bedrijfspand).
De Awb is ook van toepassing op de heffing van rijksbelastingen[3]. De Hoge Raad zet de lijn van het CBb in een recent arrest[4] voort, maar gebruikt wel wat andere bewoordingen: Aan de belanghebbende van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd om dit zelf te doen kan ‘niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij iemand anders had kunnen verzoeken hem hierin bij te staan of te vertegenwoordigen, of dat hij binnen de termijn had kunnen volstaan met het indienen van een pro-formaberoepschrift’. Onder verwijzing naar de uitspraak van het CBb moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld of de maatregelen van de belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid konden worden gevergd.
Tot slot: wat is dan zo spoedig mogelijk (zie hierboven onder – 2)? Dat is niet langer binnen veertien dagen[5], maar volgens de Hoge Raad geldt hiervoor in beginsel ook een termijn van zes weken.
De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Het ging in deze casus over een gezin dat vanwege bedreigingen moest verhuizen naar een andere gemeente en niet tijdig bezwaar maakte tegen aanslagen parkeerbelasting.
Kort daarop volgt weer een arrest van de Hoge Raad[6] over een overschrijding van de beroepstermijn. Essentie: ook bij geringe verwijtbaarheid van belanghebbende kan overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar zijn. Casus: een naheffingsaanslag omzetbelasting wordt bezorgd op het woonadres volgens de Basisregistratie Personen (BRP). Maar belanghebbende is tijdens de beroepstermijn verhuisd (en heeft dit nog niet doorgegeven bij het BRP). Wel informeert de belanghebbende voor het verstrijken van de beroepstermijn bij de belastingdienst waar de naheffingsaanslag omzetbelasting blijft.
Slotsom: De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep (en het verzet tegen de niet-ontvankelijkheid) van belanghebbende gegrond.
Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb
Ondertussen loopt er ook een internetconsultatie van het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb. Deze wijziging volgt naar aanleiding van de Kinderopvangtoeslagaffaire en heeft ten doel de overheid te stimuleren om besluiten voor burgers begrijpelijker te maken, zich bij de uitvoering van taken meer te verplaatsen in de burger en zich minder formeel op te stellen. Onderdeel van het wetsvoorstel om is o.a. meer wettelijke ruimte om een termijnoverschrijding bij de indiening van een bezwaar- of beroepschrift verschoonbaar te achten. De voorgestelde wettekst luidt:
Artikel 6:11 AWB
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien:
- het geschrift wegens bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen niet tijdig kon worden ingediend;
- wegens andere redenen redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Dus….
Er lopen nu twee processen tegelijkertijd. Een traject ingezet door het CBb/de Hoge Raad en een aanpassing van de wettekst. Hopelijk ontstaat er straks één duidelijke methodiek.
Aanvankelijk werd in een eerdere consultatieversie de zes-wekentermijn verlengd naar dertien weken. In het huidige wetsvoorstel is dat weer geschrapt. Reacties op het wetsvoorstel komen al binnen. De een vindt een termijn van zes weken te kort (en pleit voor een jaar of zelfs vijf jaar) en vindt de korte termijn een belemmering van de toegang tot de rechter. De enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening[7] stelt een bezwaartermijn van een jaar voor. Ook gehoord: voor de overheid gelden er soms geen of veel langere termijnen om tot een besluit te komen. Daarentegen vindt een ander dat de rechtsbescherming te veel van de fiscus eist en te ver is doorgeschoten (ook verwijzend naar de regeling van de dwangsom, proceskostenvergoeding en de no cure no pay-bureaus die veel beslag leggen op de rechtspraak)[8].
Wie op de hoogte wil blijven van reacties op de internetconsultatie (of wil reageren en dat kan tot 1 augustus 2024) zie: Overheid.nl | Consultatie Wet versterking waarborgfunctie Awb (internetconsultatie.nl)
Ben je toch te laat?
Dan bestaat er wel de mogelijkheid om een ambtshalve verzoek (bezwaar) in te dienen[9]. Het ingediende bezwaar wordt dan niet-ontvankelijk verklaard, maar ambtshalve wordt inhoudelijk wel beoordeeld of het verzoek gegrond is. Bij een negatieve uitslag is dan geen bezwaar mogelijk, behalve wanneer daarvoor een specifieke voorziening is getroffen. Dit is het geval in de inkomstenbelasting. In artikel 9.6, derde lid Wet IB, jo artikel 45 aa UR IB, staat dat bij een verzoek om ambtshalve vermindering van de inkomstenbelasting de inspecteur beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
Let wel: een ambtshalve vermindering waarbij de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit ‘nieuwe jurisprudentie’ wordt niet gehonoreerd. Dit geldt ook voor een verzoek dat is ingediend nadat er vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
Nieuwe jurisprudentie
Volgens de Hoge Raad[10] brengt “een redelijke uitleg van de regels over nieuwe jurisprudentie mee dat de inspecteur niet kan weigeren een aanslag ambtshalve te verminderen indien hij bij het opleggen van die aanslag is uitgegaan van een rechtsopvatting waarvan hij redelijkerwijs niet mocht menen dat die juist was”. Lastig lezen toch, met al die ontkenningen in één zin.
Bedoeld is (ik doe een poging): de inspecteur kan een verzoek om ambtshalve vermindering niet afwijzen (onder de verwijzing naar ‘nieuwe jurisprudentie’) als de belastingaanslag is gebaseerd op een onredelijk standpunt. Dan vloeit de onjuistheid van de belastingaanslag niet voort uit latere jurisprudentie maar uit een onredelijk standpunt van de inspecteur (een en ander te beoordelen op het moment dat de aanslag onherroepelijk is geworden). Bij het opleggen van de aanslagen mocht de inspecteur redelijkerwijs menen dat i.c. de pensioenuitkeringen belastbaar waren in onderhavige jaren en was het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 ‘nieuwe jurisprudentie’. Helaas voor deze meneer; geen recht op ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2014-2017.
Ik hoop dat het lukt om de overheid (en de rechtspraak) te stimuleren om wetgeving, besluiten en rechtspraak voor burgers begrijpelijker te maken, zich bij de uitvoering van taken meer te verplaatsen in de burger en zich minder formeel op te stellen.
Mr. Sandra Twigt-Endema RB (s.twigt@fullfinance.nl) of bel 055-355 99 79.
Publicatiedatum: 13 mei 2024
[1] HR 22 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0462 en 22 januari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL0078
[2] CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31
[3] Zie artikel 1, derde lid Awr
[4] HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515
[5] Zie voetnoot 1
[6] Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625
[7] Blind voor mens en recht, rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening, aangeboden op 26 februari 2024, p. 74
[8] Column Henry Meijer “De keerzijde van rechtsbescherming” d.d. 25 april 2024 in TaxLive
[9] Op grond van artikel 65 Awr en par. 23 ‘Ambtshalve verminderen of teruggeven” van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht
[10] HR 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:667