Vakantiepost 😉

Ik weet niet of het bij jullie ook zo gaat, maar na de vakantie start ik op het werk met het beoordelen van de berichten in de mailbox. Fiscaal is er niet veel spannends gebeurd in de zomermaanden en maken we ons op voor de plannen voor Prinsjesdag.

Niets te melden dan? Ja wel hoor, want er is wel wat gebeurd op het gebied van het personen- en familierecht. Hieronder volgt een bloemlezing (ter lering en vermaak); om te beginnen bij ‘ontslagvergoedingen’.

Hof Den Bosch 30 juli 2020

Tijdens het huwelijk (gemeenschap van goederen) ontvangt de man een ontslagvergoeding die ziet op de inkomensderving tot pensioendatum. De vergoeding is aangewend voor diverse bestedingen (waaronder verbouwing van de eigen woning). Heeft mevrouw recht op (een aandeel) bij echtscheiding?
Nee. Rechtbank Oost-Brabant en Hof Den Bosch in hoger beroep herhalen het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:270): “Een (aanspraak op een) ontslagvergoeding ter vervanging van inkomen uit dienstbetrekking valt niet in de gemeenschap voor zover die ziet op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Dit geldt voor een ontslagvergoeding die is uitbetaald in een bedrag ineens en niet is aangewend voor de aankoop van een stamrechtverzekering (1) , noch is ondergebracht in een stamrecht-bv (2) ”.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2020

Opvallend in dit arrest is dat het hof moet oordelen in de casus die heeft geleid tot bovenvermeld arrest van de Hoge Raad uit 2018 en door de Hoge Raad voor verdere afdoening is verwezen naar dit hof. Het ging hier om een ontslagvergoeding in contanten. Van belang is de redactie van de overeenkomst. Als de aanspraak ertoe strekt te voorzien in een inkomen tot pensioendatum, dan valt het niet in de gemeenschap. Een aanspraak voor inkomen na pensioendatum valt in beginsel wel in de gemeenschap (voor zover opgebouwd tijdens het huwelijk) omdat dat ook ten behoeve van de verzorging van de andere echtgenoot is opgebouwd. Het hof gaat rekenen en beslist uiteindelijk welk deel ziet op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en welk deel ziet op de periode erna.

Rechtbank Gelderland 6 juli 2020

Mevrouw heeft van haar werkgever een gouden handdruk ontvangen ter vervanging van te derven inkomsten en ter aanvulling op een lager te verdienen salaris in een volgende baan. Mevrouw krijgt inderdaad een nieuwe (en lager betaalde) baan, maar de man heeft dit inkomensverlies opgevangen en mevrouw heeft de ontslagvergoeding op een ‘goudenhanddruk-opbouwrekening’ gestort en niet hoeven te gebruiken. Rechtbank oordeelt dat ‘gelet op het feit dat mevrouw tijdens het ontslag 37 jaar oud was en de vergoeding enkel was bedoeld als inkomenssuppletie in de eerste jaren na het ontslag (en nog gedurende de huwelijkse periode valt) de ontslagvergoeding geheel in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt en dat het saldo op de opbouwrekening bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld”.
Genoeg over de ontslagvergoeding, daar lijkt de lijn duidelijk. Tijd voor wat gesteggel over het onderscheid tussen privévermogen (niet te verdelen bij echtscheiding) versus gemeenschappelijk vermogen (wel te verdelen bij echtscheiding) en de rol daarbij van de uitsluitingsclausule.

Hof Den Bosch 23 juli 2020

Partijen zijn getrouwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden waarin is bepaald dat de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is, maar dat meneer recht heeft op de eigen woning tegen de WOZ-waarde. Het gesteggel gaat over de peildatum van de WOZ-waarde. Ten tijde van de onderhandelingen (begin 2018) rekenen partijen met de WOZ beschikking met peiljaar 2017 (€ 406). Naderhand komt er een nieuwe (en hogere) WOZ-beschikking met een waarde peiljaar van € 435.
Hof beslist dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de woning aan de man tegen de waarde van € 406 en dat partijen aan nakoming van deze overeenkomst zijn gehouden.

Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2020

Behoort de woonboerderij tot het privévermogen van meneer? Meneer stelt van wel en voert aan dat de boerderij (afkomstig van zijn ouders) bij het overlijden van vader (die overleed zonder een testament te hebben opgemaakt) uiteindelijk aan hem is toegedeeld en dat vanwege deze overbedeling naderhand bedragen door zijn moeder zijn kwijtgescholden. Daarbij is bepaald dat een uitsluitingsclausule van toepassing was. Het hof bepaalt dat gekeken moet worden naar het tijdstip van verkrijging van het goed en dat op dat moment door meneer niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de tegenprestatie voor meer dan de helft ten laste van zijn privévermogen is gekomen (zie onder het huidige recht: art. 1:95 BW). De woonboerderij is dus geen privévermogen (op grond van zaaksvervanging), maar valt in de gemeenschap en moet dus tussen beide ex-partners worden verdeeld.

Hof Amsterdam 23 juni 2020

In deze casus speelde (naast een ontslagvergoeding, maar daar is al voldoende over gemeld) de problematiek van de vergoedingsrechten een rol. Mevrouw heeft van haar ouders een bedrag geschonken gekregen (onder uitsluitingsclausule) van € 41.000 waarvan zij € 40.000 heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning. Mevrouw vindt dat zij daarvoor een vergoedingsrecht heeft gekregen en recht heeft op € 40.000 dat zij bij vooruitneming uit de opbrengst van de verkoop van de woning moet krijgen uitgekeerd. Meneer hanteert het standpunt dat de vrouw de uitsluitingsclausule niet heeft aangetoond en hij de gulheid van zijn schoonouders heeft gewaardeerd en ook meerdere malen deze waardering heeft geuit jegens zijn schoonouders.
Het hof legt uit dat art. 1:94 lid 2 van het BW bepaalt dat bij de gift moet zijn bepaald dat het verkregen goed buiten de huwelijksgemeenschap blijft (uitsluitingsclausule) en de gever niet alsnog (achteraf) kan bepalen dat deze clausule van toepassing is. Als mevrouw stelt dat schenkingen zijn gedaan onder uitsluitingsclausule (hetgeen meneer betwist) dan rust op haar het (getuigen)bewijs daarvan en mevrouw wordt in de gelegenheid gesteld tot het leveren van getuigenbewijs. Daarbij geeft het hof “partijen in overweging op dit punt een regeling in der minne te treffen mede ter besparing van verdere kosten en tijd”.

Hof Den Haag 8 april 2020

Na 20 jaar huwelijk (huwelijkse voorwaarden met een finaal verrekenbeding) gaan partijen scheiden. Op dat moment bestaat er een eigenwoningschuld (waardoor er per saldo een onderwaarde in de woning aanwezig is) en een forse rekening-courantschuld aan de eigen bv.
Het hof bepaalt dat er sprake is van een eenvoudige gemeenschap (bestaande uit de woning) en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de totale eigenwoningschuld.
De rekening-courantschuld aan de bv is opgelopen tot € 2,3 mio (partijen hebben een nogal ‘excessief’ uitgavenpatroon en de kosten van de huishouding waren extreem hoog). De man is de schuld aangegaan bij de vennootschap, is aansprakelijk voor deze schuld en de vennootschap kan de schuld verhalen op het privĂ©vermogen van de man, aldus het hof. Op basis van de redelijkheid en billijkheid (gezien het feit dat deze schuld is ontstaan door de leefwijze van het gezin en het uitgavenpatroon van beide partijen) acht het hof het niet redelijk en billijk dat alleen de man draagplichtig is voor deze schuld. Het hof acht het redelijk en billijk dat de vrouw voor een bedrag van € 500.000 bijdraagt aan de aflossing.

Een aantal mee te nemen (actie)punten voor na de vakantie:

  • De redactie van de overeenkomst waarin een ontslagaanspraak is overeengekomen is bepalend of en zo ja welk deel van deze aanspraak in de gemeenschap valt.
  • Uitsluitingsclausules moeten duidelijk (en ten tijde van de gift) blijken (NB. Een uitsluitingsclausule gaat voor op het huwelijksgoederenregime waarvoor begiftigden/erfgenamen hebben gekozen. Na de laatste wijziging van het huwelijksvermogensrecht kennen we de insluitingsclausule als standaard (een gift of erfenis is altijd privĂ©vermogen, tenzij deze wordt ingesloten) Een insluitingsclausule dwingt niet!

(1) Verwijzend naar HR 17 oktober 2008 voor een stamrecht bij een verzekeraar

(2) Verwijzend naar HR 24 juni 2016 voor een stamrecht bij de eigen bv en als sluitpost is er dan HR 23 februari 2018 voor de ontslagvergoeding in contanten