Nadat als uitvloeisel van het pensioenakkoord het Wetsvoorstel Temporisering verhoging AOW-leeftijd in 2019 werd ingediend (en aangenomen), is op 2 september 2020 een tweede wetsvoorstel ingediend waarin opnieuw een aantal afspraken uit het pensioenakkoord wordt vastgelegd in wetgeving.
In het wetsvoorstel Wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen wordt een drietal zaken geregeld:
- De mogelijkheid om op pensioendatum 10% van het pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens
- Een tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing)
- De uitbreiding van de fiscale ruimte voor verlofsparen.
Bedrag ineens
Op de ingangsdatum van de pensioenuitkering mag maximaal 10% van (de waarde van) het opgebouwde ouderdomspensioen ineens worden afgekocht zonder dat dit tot toepassing van de fiscale sanctiebepalingen leidt. Het bedrag ineens wordt wel belast in Box 1, maar er is dus geen revisierente verschuldigd.
De regeling geldt ook voor het bevroren pensioen in eigen beheer en voor de netto-pensioenfaciliteit. Daarnaast geldt het recht voor de oudedagsvoorzieningen in de derde pijler, dus voor lijfrentevoorzieningen (lijfrenteverzekeringen, lijfrentebanksparen, maar ook bij de eigen bv) en voor de netto-lijfrentefaciliteit.
Bijzonder is dat volgens het wetsvoorstel dit keuzerecht niet geldt voor de oudedags-verplichting (ODV), hoewel de ODV ook als een oudedagsvoorziening aangemerkt kan worden, omdat het nota bene een omzetting van de pensioenaanspraak in eigen beheer betreft. Als je toch gebruik wilt maken van de faciliteit zal de ODV eerst omgezet moeten worden in een lijfrentevoorziening.
Het is de bedoeling deze regeling per 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Tijdelijke versoepeling RVU-heffing
Deze regeling wordt voorgesteld om het mogelijk te maken dat werknemers de mogelijkheid krijgen om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Dit gebeurt door een versoepeling van de RVU-heffing.
Concreet wordt met dit wetsvoorstel beoogd mogelijk te maken dat werkgevers in de (maximaal) drie jaar vóór de AOW-leeftijd aan hun werknemers een bedrag kunnen meegeven dat na vermindering met de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen gelijk is aan het nettobedrag van de AOW-uitkering (netto-AOW), zonder dat hierover een RVU-heffing door de werkgever is verschuldigd.
De gedeeltelijke vrijstelling van RVU-heffing houdt in dat werkgevers in de jaren 2021 tot en met 2025 tot een in de wet bepaald bedrag een van RVU-heffing vrijgestelde uitkering, bijdrage of premie kunnen toekennen aan werknemers. De regeling geldt dus voor een periode van 5 jaar tot 1 januari 2026, maar kent onder voorwaarden nog een uitloopperiode van 3 jaar, tot en met 31 december 2028.
Het streven is om de versoepeling van de RVU-heffing met ingang van 1 januari 2021 in werking te laten treden.
De uitbreiding van de fiscale ruimte voor verlofsparen
Tot slot wordt voorgesteld dat de fiscale ruimte voor verlofsparen wordt uitgebreid. Deze ruimte bedraagt nu maximaal 50 weken, maar in het pensioenakkoord is afgesproken om dit te verhogen naar 100 weken.
De bedoeling is dat dit werknemers de mogelijkheid geeft het opgebouwde verlof op allerlei momenten gedurende de loopbaan (gedeeltelijk) op te nemen. Dit geeft werknemers de ruimte om zelf hun duurzame inzetbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door het extra gespaarde verlof in te zetten om een aantal jaar voor de pensioenleeftijd minder te gaan werken of gedurende de loopbaan tijd te nemen voor omscholing of een sabbatical. Daarnaast geeft het werknemers de ruimte om eerder te stoppen met werken, met behoud van salaris.
De intentie is om de uitbreiding per 1 januari 2021 in te voeren.
Mocht je vragen hebben over het wetsvoorstel, neem dan contact op met Rob Lendering (via r.lendering@fullfinance.nl of 055 355 99 79).
Bron: Wetsvoorstel Wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen, ingediend bij de Tweede Kamer onder nummer 35 555 op 2 september 2020