Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen ingediend

Na het conceptwetsvoorstel van december 2020 is op 30 maart 2022 het wetsvoorstel Wet Toekomst pensioenen ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is de uitwerking van het Pensioenakkoord uit juni 2019.

De planning is dat het Pensioenakkoord per 1 januari 2023 is omgezet in wetgeving. Vanaf die datum begint de overstapperiode naar het nieuwe pensioenstelsel. Uiterlijk per 1 januari 2027 moet de overstap gerealiseerd zijn.

De vlakke premie

In het nieuwe pensioenstelsel is niet de pensioenuitkering (opbouw op basis van een middel- of eindloonstelsel) het uitgangspunt, maar de beschikbare pensioenpremie. Een premieregeling dus, waarbij de beschikbare premie voor alle leeftijden gelijk is; een zogenoemde “vlakke” premie. De pensioenopbouw wordt per leeftijd ongelijk. De feitelijke pensioenopbouw wordt lager bij het oplopen van de leeftijd; een degressieve pensioenopbouw.

De fiscaal maximale premie

De fiscaal maximale premie bedraagt 30% van de pensioengrondslag (= pensioengevend loon/inkomen minus de AOW-franchise). Deze fiscaal maximale premie is inclusief de premie voor het partnerpensioen ná pensioendatum, maar zonder de risicopremies voor het partner- en wezenpensioen bij overlijden vóór pensioendatum, voor de arbeidsongeschiktheids-dekkingen en de administratiekosten. Deze premies/kosten komen bovenop de fiscaal maximale premie.

Fiscale ruimte voor compensatie

Het invaren (omzetten) van het opgebouwde pensioen in de nieuwe regeling kan voor sommige werknemers een nadeel opleveren. Voor deze werknemers kan sprake zijn van een compensatieregeling. Als een compensatieregeling van toepassing is, mag tot 1 januari 2037 de fiscaal maximale premie van 30% worden verhoogd naar 33%. Een dergelijke premieverhoging moet dan ook voor nieuwe werknemers gelden. De compensatie kan ook plaatsvinden door een salaristoeslag.

Voor het ontvangen van compensatie geldt geen fiscale begrenzing. Hierdoor is maatwerk mogelijk en kan gericht worden gecompenseerd. Een werkgever kan derhalve voor het collectief van werknemers ten hoogste 33% minus de reguliere premie [1] inleggen voor compensatie. De premie voor compensatie kan vervolgens gericht worden toebedeeld aan individuele werknemers. De premie voor compensatie mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Overgangsrecht

Op 31 december 2022 bestaande beschikbare premieregelingen met een leeftijdsafhankelijke premiestaffel, mogen worden voortgezet. Voor nieuwe werknemers die op of na 1 januari 2027 in dienst treden moet verplicht de vlakke premie worden toegepast.

Ook voor bestaande eind- en middelloonregelingen bij een verzekeraar is overgangsrecht van toepassing. De stijgende premie mag worden behouden, maar de regeling moet wel worden omgezet in een premieregeling.

Partner- en wezenpensioen

Het partner- en wezenpensioen vóór pensioendatum wordt in het nieuwe stelsel alleen nog verzekerd volgens het risicosysteem (en niet meer via opbouw). Het fiscaal maximale partnerpensioen wordt 50% van het salaris in plaats van 49% van de pensioengrondslag [2] . De hoogte wordt daardoor onafhankelijk van de diensttijd. Het overstappen naar een nieuwe werkgever leidt daarom niet tot een verlies aan diensttijd en daardoor een lager partnerpensioen. Ná de pensioendatum bedraagt het opgebouwde partnerpensioen wél maximaal 70% van het ouderdomspensioen.

Het wezenpensioen is ook niet langer afhankelijk van de diensttijd. In het nieuwe stelsel bedraagt het fiscaal maximale wezenpensioen 20% van het salaris (het dubbele voor volle wezen) tot uiterlijk de 25-jarige leeftijd (thans tot de 30-jarige leeftijd).

Reeds opgebouwd partner- en wezenpensioen blijft bestaan.

Uniforme partnerdefinitie voor samenwonenden

In het nieuwe pensioenstelsel wordt een nieuwe partnerdefinitie voor samenwonenden vastgelegd. Kortgezegd gaat het om:

  • Het voeren van een gezamenlijke huishouding met een notariële akte;
  • Indien er geen notariële akte is, dan is de voorwaarde voor een gezamenlijke huishouding:
    * woonachtig zijn op hetzelfde adres en
    * zorg voor elkaar dragen,
    * verklaard in een gezamenlijke of (na overlijden) eenzijdige partnerverklaring;
  • De partner mag geen bloedverwant in de 1e of 2e graad zijn;
  • De partnerrelatie wordt niet verbroken door opname in een zorginstelling vanwege ouderdom of ziekte.

Harmonisatie van de fiscale behandeling 2e en de 3e pijler

Om tot een arbeidsvormneutraal pensioenkader te komen wordt de fiscale behandeling van de 2e pijler (pensioenopbouw bij werkgever) en de 3e pijler (lijfrentepremieaftrek) zo veel als wenselijk en mogelijk geharmoniseerd.

Premieruimte (jaarruimte) en franchise

Het verschil in de hoogte van de fiscale premieruimte tussen de 2e en 3e pijler wordt weggenomen. De maximale premieruimte in de 3e pijler van 13,3% van de premiegrondslag wordt verhoogd naar 30% van de premiegrondslag, dat is de maximale structurele premiegrens die in de 2e pijler zal gelden.
Daarnaast wordt het mogelijk om – net als bij de pensioenopbouw – tot 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd, lijfrentepremies in te leggen. Thans is lijfrentepremieaftrek alleen mogelijk tot het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt.

Ook het AOW-drempelbedrag (bedrag waarmee de pensioen- of premiegrondslag wordt verminderd in verband met de AOW) wordt in de 2e en de 3e pijler gelijk getrokken. De AOW-franchise in de 2e pijler (€ 14.802; 2022) gaat ook gelden voor de 3e pijler (€ 12.837; 2022). Daardoor wordt de premiegrondslag in de 3e pijler iets verlaagd.

Tevens wordt de mogelijkheid gecreëerd om een verlaagde franchise te gebruiken in combinatie met een lager premiepercentage. Dit is gunstig bij een relatief laag inkomen.

De factor A (de jaarlijkse pensioenaangroei) gaat – behoudens overgangsrecht – verdwijnen. De vermindering in verband met de opbouw van de pensioenaanspraken wordt hierbij berekend door de ingelegde premies in de 2e pijler af te trekken van de premieruimte in de 3e pijler. Pensioenpremies die zien op compensatie hoeven niet in de mindering gebracht te worden.

Reserveringsruimte

De termijn voor het benutten van niet gebruikte fiscale ruimte uit het verleden voor het opbouwen van een lijfrente wordt verruimd van 7 jaar naar 10 jaar.

In de huidige wet bedraagt de premie ten hoogste 17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.587 (2022), of een maximum van € 14.978 (2022) als de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste 10 jaar lager is dan de in dat kalenderjaar geldende AOW-leeftijd.

Thans wordt voorgesteld om de begrenzing in de omvang van de reserveringsruimte te verruimen naar ten hoogste € 38.000 per jaar. De beperking van 17% van de premiegrondslag komt hiermee te vervallen.

Uiterste ingangsdata voor aankoop pensioen of lijfrente

De 2e en de 3e pijler kennen nu nog verschillende termijnen om na expiratiedatum een oudedagsvoorziening aan te kopen. Dan gaat het om de termijn tussen de contractueel overeengekomen ingangsdatum van het pensioen of van de lijfrente en de eerste uitkering of termijn.

Overschrijding van deze termijnen leidt onder de huidige regelgeving zowel in de 2e als in de 3e pijler ertoe dat het pensioen onzuiver wordt of de lijfrente niet meer voldoet, waardoor het pensioen of de lijfrente ineens belast wordt en er tevens revisierente verschuldigd is.

De 2e pijler (inclusief loonbelastingstamrechten) kent op dit moment op grond van vaste jurisprudentie een zogenoemde “redelijke termijn” voor de aankoop van een ouderdomspensioen, wanneer de omvang van de pensioenuitkering nog niet vaststaat (zoals bij een beschikbare-premieregeling). In de praktijk werkt de Belastingdienst met een termijn voor de aankoop van een ouderdomspensioen van 6 maanden bij in leven zijn en 12 maanden bij overlijden.

De 3e pijler kent in artikel 3.133, lid 3 Wet IB 2001 een wettelijke termijn voor de maximale periode tussen de contractueel overeengekomen datum en het daadwerkelijk uitkeren van de eerste termijn. De uiterste datum waarop een lijfrente moet ingaan nadat de contractueel overeengekomen ingangsdatum is bereikt, is 31 december van het volgende kalenderjaar bij leven en 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar bij overlijden. Daarnaast is bepaald dat de inspecteur bovengenoemde termijnen kan verlengen bij bijzondere omstandigheden.

Voorgesteld wordt om ook op dit punt de pijlers te harmoniseren door de “redelijke termijn” uit de 2e pijler te vervangen door de wettelijke termijn, zoals die momenteel geldt in de 3e pijler. Hierbij wordt dus gekozen voor de meest ruime termijn van de 3e pijler.

Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de regelgeving over de uiterste ingangsdata voor pensioenen (bij een beschikbare premieregeling), loonbelastingstamrechten en lijfrenten aan elkaar gelijk zijn.

Mocht je vragen hebben, neem dan contact op met Rob Lendering (via r.lendering@fullfinance.nl of 055 355 99 79).

Bron: Tweede Kamer, Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, nr. 36067

[1] Als er een reguliere premie van 25% is toegezegd, dan is voor de compensatiepremie een ruimte beschikbaar van 8% (33% minus 25%).

[2] Dit kan leiden tot een hoger partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum. Bij een salaris van stel € 54.000 en een AOW-franchise van € 14.000 bedraagt het partnerpensioen op basis van de huidige regelgeving 49% x € 40.000 (€ 54.000-€ 14.000) = € 19.600. Volgens het wetsvoorstel 50% van € 50.000 = € 25.000

Publicatiedatum: 28 april 2022