Excessieflenenregeling in strijd met Europees recht?

In het (recente) verleden hebben aandeelhouders regelmatig geld geleend van hun BV voor de eigen woning, of om bijvoorbeeld in privé te beleggen in vastgoed of aandelen. Als er maar voldoende dekking was, en rente en/of aflossing werden keurig voldaan, was dat fiscaal meestal geen groot probleem (tenzij de inspecteur er een punt van maakte). Met ingang van 2023 is dat anders.

Vanaf 2023

In 2023 is de zogenaamde ‘excessieflenenregeling’ ingevoerd. Een vordering van de BV op de dga wordt hierdoor belast in box 2 als de vordering hoger is dan € 700.000 (per ultimo 2023) of € 500.000 (per ultimo 2024 en daarna). Dit deel wordt als excessief gekwalificeerd, waarbij leningen voor de eigen woning worden ontzien mits goed vormgegeven. Omdat er niet concreet middelen uit de BV vloeien (dat is al gebeurd bij het verstrekken van de lening) wordt een fictieve uitdeling in aanmerking genomen. En dat is heel vervelend, want er moet dan belasting betaald worden over iets wat je niet (meer) krijgt en wat vaak niet liquide voorhanden is. Het te vroeg ‘snoepen’ uit de BV wordt op die manier keihard afgestraft.

Introductie regeling

Bij de introductie van de regeling heeft een aantal grote advieskantoren al aangegeven deze heffing tot in hoogste instantie te zullen gaan aanvechten wegens strijd met het EVRM. De gedachte is dat sprake is van strijd met het ongestoord recht van eigendom en dat dit een onverenigbare strafheffing is. Daarbij worden uiteraard wel de nodige voorbehouden gemaakt en slagen om de arm gehouden qua slagingskans.

Kennisgroep

Inmiddels heeft ook de Kennisgroep haar standpunt hierover kenbaar gemaakt (KG:003:2025:11[1]). Volgens de Kennisgroep is geen sprake van strijd met het EVRM (ze kunnen ook moeilijk anders beweren). Voor de volledige argumentatie verwijs ik naar de link in de voetnoot.

In de eerste plaats vindt de Kennisgroep dat de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsmarge is gebleven. Daarbij wordt een toetsingsschema afgelopen om de strijd met het EVRM te beoordelen. Dat er sprake is van bezit, inmenging en een wettelijke basis staat niet ter discussie. Wel of de maatregel legitiem is en proportioneel. Daarbij komt aan de wetgever echter een ruime beoordelingsvrijheid toe. Omdat het een maatregel is tegen langdurig belastinguitstel en -afstel via ‘bovenmatig’ lenen wordt hieraan voldaan aldus de Kennisgroep. Ook wordt de box 3-grondslag in veel gevallen uitgehold door geld in een BV te storten en dan terug te lenen.

Daarnaast vindt men de heffing proportioneel omdat getracht is een evenwichtige regeling te creëren waarbij (na internetconsultatie) met de belangen van de betrokken aandeelhouders op meerdere manieren rekening is gehouden. Of de praktijk daar ook zo over denkt, waag ik te betwijfelen.

In de tweede plaats deelt de Kennisgroep niet de gedachte dat sprake is van een onverenigbare strafheffing. Met de maatregel is alleen getracht belastinguitstel en -afstel te voorkomen. Van een “criminal charge” is geen sprake. Een bestaande heffing wordt slechts vervroegd en er is geen sprake van het straffen van de belastingplichtigen (“toevoegen van leed”). Dus ook op deze grond is de regeling volgens de Kennisgroep niet in strijd met het EVRM.

En nu?

De standpunten van de Kennisgroep vormen beleid waarop men mag vertrouwen. Dat betekent echter niet dat de standpunten altijd juist zijn. Regelmatig worden standpunten ook herzien. Ik denk dat het laatste woord hierover nog lang niet gezegd is en verwacht binnenkort de eerste (proef)procedures in de vakliteratuur terug te zien.

Wij blijven dit nauwgezet volgen en zullen nieuwe ontwikkelingen signaleren en communiceren.

Dit artikel is geschreven door drs. Bert Driessen. Vragen? Mail naar b.driessen@fullfinance.nl of bel mij via 055-355 99 79.

[1] KG:003:2025:11 Excessieflenenregeling en artikel 1 EP EVRM | Kennisgroepen

Publicatiedatum 30 september 2025