Vergoedingsrechten bij ongehuwd samenwonenden

De casus van de ongehuwd samenwonenden met eigen woning

Een ongehuwd samenwonend stel koopt in oktober 2015 gezamenlijk een eigen woning. Er is dus sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Hij betaalt van zijn ‘eigen geld’ veel meer dan zij en het gaat dan om de volgende posten:

  1. Hij betaalt € 146.125 als inbreng bij de aankoop
  2. Hij lost € 100.072 extra af in 2022
  3. Hij betaalt € 49.928 aan maandelijkse aflossingen, en
  4. Hij voldoet € 118.796 aan verbouwingskosten.

In 2021 wordt de relatie verbroken, verlaat mevrouw de woning en is de hypotheek in 2022 (zie punt 2) afgelost. Vervolgens gaat het over de toedeling van de woning (de woning moet aan meneer worden toebedeeld) maar tegen welk bedrag. Partijen zijn het erover eens dat zij allebei recht hebben op de helft van de overwaarde van de woning. Meneer stelt dat er daarbij wel rekening moet worden gehouden met de door hem betaalde bedragen en dat hij een vergoedingsrecht heeft op mevrouw voor de helft van alle bovenvermelde bedragen (totaal € 207.460).

Is dat zo?

De rechtbank[1] oordeelt in navolging van de Hoge Raad[2] dat de wet voor samenwonenden geen regeling voor vergoedingsrechten bevat. Deze bestaan alleen voor gehuwden.[3] Of en zo ja, hoeveel meneer van mevrouw te vorderen heeft wordt bepaald door het algemene verbintenissenrecht.

Ad 1 (aankoop)

Op grond van art. 6:10 BW[4] heeft meneer de helft meer voldaan (€ 146.125 : 2) = € 73.062,50 dan waartoe hij was gehouden en verkrijgt daarom een regresvordering op mevrouw. Maar, deze vordering is ouder dan vijf jaar en daarmee verjaard en voor dit bedrag vist meneer achter het net. De rechtbank oordeelt dat meneer deze regresvordering had kunnen ‘borgen’ door afspraken daarover te maken in bijvoorbeeld een samenlevingsovereenkomst of in een overeenkomst van geldlening.

Ad 2 en 3 (aflossingen)

Voorzover de maandelijkse aflossingen meer dan vijf jaar geleden zijn verricht, zijn deze verjaard. Wat resteert is in ieder geval een vordering van € 50.036 (de helft van € 100.072, de recente aflossing in 2022). Partijen moeten nog nader specificeren welke aflossingen voor en na de verjaringstermijn zijn gedaan.

Ad 4 (verbouwing)

Voor de helft van de verbouwingskosten heeft meneer een vordering op mevrouw (op basis van art. 3:172 BW[5]). Er kan geen sprake zijn van verjaring, omdat deze vordering pas opeisbaar is op het moment dat de woning wordt verdeeld. Dus meneer heeft recht op een bedrag van € 59.384.

Conclusie

De uiteindelijke rekensom komt uit op € 109.420 (plus nog een deel van de reguliere aflossingen die nog niet zijn verjaard) en dat wordt in mindering gebracht op de helft van de taxatiewaarde van de woning waarop mevrouw recht heeft. Voor meneer een slechte afloop; hij rekende immers op een te verrekenen bedrag van ruim € 207.000.

Advies

Bij samenwonenden is er geen wettelijke regeling van vergoedingsrechten van toepassing (zoals die bij gehuwden en geregistreerde partners wel geldt). Bij ongelijke bedragen qua inbreng, moet je dit regelen in bij voorkeur een samenlevingsovereenkomst of overeenkomst van geldlening. Om de verjaring te stuiten, kan je regelen dat de verjaringstermijn voor vorderingen over en weer pas ingaat op het moment dat de samenleving is ontbonden.

Bovenstaande problematiek is niet nieuw. De Hoge Raad oordeelde op 10 mei 2019 dat voor samenwonenden geen sprake is van vergoedingsrechten zoals die voor gehuwden en het geregistreerd partnerschap gelden. In dit arrest was van belang dat de woning van i.c. de man was en mevrouw de verbouwingskosten betaalde en er geen sprake was van een eenvoudige gemeenschap. Dan resteert van het algemene verbintenissenrecht de afspraken die partijen hebben gemaakt (samenlevingsovereenkomst of afspraken over de vraag voor wiens rekening de kosten van de samenleving of specifieke uitgaven komen), de onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking en uiteindelijk de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Voor meer informatie: mr. Sandra Twigt-Endema RB (s.twigt@fullfinance.nl, of bel 055-3559979).

 

[1] Rechtbank Rotterdam, 6 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:1852

[2] O.a. HR 10 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:707

[3] En via de schakelbepaling van art. 1:80b BW voor geregistreerd partnerschap

[4] In artikel 6:10 BW is opgenomen dat een hoofdelijk schuldenaar verantwoordelijk is voor de evenredige schuld die hem aangaat. Er kan een regresvordering ontstaan als één van de partijen een hogere inbreng doet dan de ander.

[5] Art. 3:172: Tenzij een regeling anders bepaalt, delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht

Publicatiedatum: 11 juni 2024