Wijzigingen in de Successiewet

Een estate-planningsmogelijkheid wordt gerepareerd. Aanleiding was het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2024[1] (zie ook dit artikel).

De casus

Nog even de casus. Een man en een vrouw hebben al geruime tijd een affectieve relatie als zij in 2015 trouwen in algehele gemeenschap van goederen. In oktober 2017 stellen zij huwelijkse voorwaarden op en spreken zij af dat er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen waarbij de man gerechtigd is tot 10% en de vrouw tot 90% van de gemeenschap. Deze verdeling geldt bij einde van het huwelijk door overlijden als ook bij echtscheiding. Al vrij snel – in december 2017 – overlijdt de man. De inspecteur legt een aanslag op naar een belaste verkrijging van mevrouw van circa € 1,2 mln., alsof iedere echtgenoot gerechtigd is tot de helft. Belanghebbende stelt dat zij slechts € 360.000 erft (wat onder de partnervrijstelling valt) en de rest verkrijgt krachtens huwelijksvermogensrecht.

De Hoge Raad geeft mevrouw gelijk en doet de zaak zelf af. Het aangaan van huwelijkse voorwaarden met een ongelijke gerechtigdheid van echtgenoten houdt geen schenking in. Reden: er is nog geen sprake van een voltooide vermogensverschuiving (conform eerdere constante jurisprudentie van de Hoge Raad[2]). Het Hof Amsterdam oordeelde dat er sprake was van fraus legis. De huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld in het zicht van overlijden met het doel besparing van erfbelasting. De Hoge Raad geeft aan dat er in uitzonderlijke gevallen (maar in onderhavige situatie niet) sprake kan zijn van fraus legis als ‘zo goed als zeker is’ dat de echtgenoot gerechtigd tot het kleinste deel van de gemeenschap eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot.

De impact van dit arrest (wat is zo goed als zeker?) en het bereik (geldt het bijvoorbeeld ook voor het opnemen van een finaal verrekenbeding van gelijke strekking en voor ongehuwden?) was onduidelijk. De vraag was ook hoe de wetgever zou reageren. Deze vraag is inmiddels beantwoord.

Reparatiewetgeving

Er volgt reparatiewetgeving door de fictiebepaling van artikel 11 uit te breiden met een terugwerkende kracht vanaf 18 april 2025. Bestaande gevallen tot deze datum worden in principe gerespecteerd. 18 april 2025 is de dag waarop de bekendmaking van de maatregel in de Voorjaarsnota[3] is aangekondigd. Let op: als echtgenoten op of na 18 april 2025 hun huwelijkse voorwaarden wijzigen (om wat voor redenen dan ook), verliezen zij hun aanspraak op het overgangsrecht en gaat de nieuwe regeling gelden.

De wetswijziging houdt in dat de ontbinding van een gemeenschap van goederen met een ongelijke verdeling in het gemeenschappelijk vermogen of een verrekenbeding waarbij de te verrekenen som anders dan door de helft wordt verdeeld, leidt tot de heffing van schenk- of erfbelasting. Alles wat een belastingplichtige meer verkrijgt dan de helft van de gemeenschap wordt met schenk- of erfbelasting belast.

De maatregel geldt voor echtgenoten en geregistreerde partners en op grond van het voorgestelde lid 5 van artikel 11 SW ook voor samenwonende partners die op het moment van verrekening fiscale partners zijn als bedoeld in artikel 1a SW[4]. In de artikelsgewijze toelichting wordt opgemerkt dat niet vereist is dat het verrekenbeding is opgenomen in een notarieel samenlevingscontract.

Overkill?

De maatregel geldt onverkort. Er komt geen tegenbewijsregeling en er wordt ook geen termijn gesteld tussen het aangaan (wijzigen) van huwelijkse voorwaarden en de ontbinding van de gemeenschap/verrekening. De maatregel geldt ook in gevallen waarin geen sprake is van ‘constructies’: ook zonder fiscale beweegredenen leidt een ongelijke breukdelengemeenschap of verrekening anders dan bij helfte tot heffing van schenk- of erfbelasting. Een bewuste keuze, aldus de staatssecretaris.

In het consultatiedocument wordt gemeld dat de Belastingdienst signaleert dat vermogenden in toenemende mate van deze planningsmogelijkheid gebruikmaken. Het is natuurlijk wel de vraag of dit oneigenlijke gebruik met deze vergaande nieuwe wetgeving bestreden moet gaan worden. Om goedwillende situaties te blijven respecteren, zou een hardheidsclausule wel op zijn plek kunnen zijn. Ook zou eraan gedacht kunnen worden om de 180-dagenregeling (art. 12 SW) als termijn in te voeren om alleen constructies in het zicht van echtscheiding of overlijden te tackelen.

Ooit heeft de wetgever een eerdere poging ondernomen om een constructie met ongelijke breukdelen te bestrijden. Dat was in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018. Destijds werd voorgesteld om het aangaan van huwelijkse voorwaarden of het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk als een belaste schenking te zien voorzover het aandeel van de minstvermogende partner in het totale vermogen[5] hoger zou worden dan 50% of het aandeel van de meestvermogen in het totale vermogen zou toenemen. Dit voorstel heeft de eindstreep niet gehaald.[6]

Verschillen met het huidige voorstel: destijds werd aangesloten bij het tijdstip van het aangaan van het huwelijk/het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk (schenkbelasting). En bij het oude voorstel was het totale vermogen de grondslag en niet ‘slechts’ het gemeenschappelijke vermogen. Bij het huidige wetsvoorstel geldt de fictiebepaling voor de schenk- én erfbelasting en kent het een veel ruimere doelgroep.

Het huidige wetsvoorstel is in consultatie gebracht. Tot 14 mei 2025 kan er op worden gereageerd. Opmerkelijk is wel dat – hoe de uiteindelijke wettekst er ook uit komt te zien – er wel wordt geregeerd met terugwerkende kracht. Volgens de staatssecretaris om ‘aankondigingseffecten’ te voorkomen.

Planningsmogelijkheden na 18 april 2025?

Het omzetten van geen (of beperkte) gemeenschap in een algehele gemeenschap blijft mogelijk zonder heffing van schenk- of erfbelasting mits niet meer wordt verkregen dan 50% van het gemeenschappelijke vermogen. Uiteraard moet de redactie van de huwelijkse voorwaarden kloppen.

Belastingplan 2026

Bovenstaande wetswijziging zal deel gaan uitmaken van het Belastingplan 2026. Ook een aantal andere wijzigingen in de Successiewet is al aangekondigd.

Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 6 september 2024 worden ook buitenhuwelijkse kinderen met een ‘family life-relatie’ (niet-juridisch verwante biologische kinderen) als ‘echte’ kinderen behandeld (vrijstelling en tarief).

Daarnaast wordt de aangiftetermijn erfbelasting verlengd naar 20 maanden en het renteaanvangstijdstip evenredig aangepast (art. 30g AWR). Deze aangiftetermijn (zie art. 45 SW) bedraagt nu nog acht maanden na het overlijden en in de praktijk is dat vaak aan de korte kant en moet je om uitstel verzoeken (en ben je vanaf dat moment ook belastingrente verschuldigd).

Tot slot komt er een aanpassing van de fictiebepaling van artikel 12 SW. Een schenking binnen 180 dagen vóór overlijden van de schenker wordt bij fictie geacht door het overlijden te zijn verkregen en valt onder de erfbelasting. Dit heeft tot gevolg dat zowel aangifteplicht voor de schenkbelasting als aangifteplicht voor de erfbelasting bestaat. De schenkbelasting wordt vervolgens verrekend met de erfbelasting. De voorgestelde maatregel houdt in dat de schenking binnen 180 dagen vóór overlijden niet als schenking wordt aangemerkt, waardoor de verplichting tot het doen van aangifte schenkbelasting vervalt.

Voor meer informatie: Mr. Sandra Twigt-Endema (s.twigt@fullfinance.nl) of gewoon even bellen: 055-355 99 79.

Publicatiedatum: 6 mei 2025

 

[1] Hoge Raad 16 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:239

[2] ECLI:NL:HR:1959:AY1786, ECLI:NL:HR:1971:AX5018 en ECLI:NL:HR:2021:708

[3] Kamerstukken II 2024/25, 36725, nr. 1

[4] Samenwonende partners met een notarieel samenlevingscontract met een wederzijde zorgverplichting, dan wel samenwonenden die tot het tijdstip van overlijden of schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste 5 jaar staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de BRP.

[5] Totale vermogen = privévermogen(s) plus gemeenschappelijk vermogen

[6] Amendement Omtzigt, Kamerstukken II 2017/18, 34786, nr. 18