Actualiteit overdrachtsbelasting: de splitsingsfaciliteit
De splitsingsfaciliteit wordt gewijzigd (zie ook mijn artikel uit oktober 2024: Splitsen wordt lastiger! – Full Finance Consultants). Inmiddels is het uitvoeringsbesluit zoals dat per 1 juli 2025 gaat gelden gepubliceerd[1]. Het huidige artikel 5c met twee leden, wordt uitgebreid naar 11 (!) leden. In het kort:
- De verkrijgende rechtspersoon moet (een zelfstandig deel van) een onderneming verkrijgen (ondernemingseis).
- De verkrijgende rechtspersoon moet de verkregen onderneming drie jaar voortzetten.
- De verkrijgers van de bij die splitsing toegekende aandelen houden een soortgelijk belang in de verkrijgende rechtspersoon als de aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon hadden in de splitsende rechtspersoon op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de splitsing.
- De (aandeelhouder van de) gesplitste rechtspersoon moet het bij de splitsing verkregen soortgelijke belang minimaal drie jaren aanhouden.
Voorgestelde splitsingsvrijstelling, goedkeuring en afwegingen
De voorgestelde splitsingsvrijstelling ziet ook op zogenoemde ruziesplitsingen, hier geldt de ondernemingseis en bijbehorende voortzettingseis niet, de aanhoudingseis geldt wel.
Tot en met juni 2025 valt een splitsing nog onder de huidige tekst van artikel 5c van het Uitvoeringsbesluit. De huidige regeling geldt als in het kader van de splitsing onroerende zaken ‘verhuizen’ naar een andere rechthebbende (lees: op het ‘ondernemingsniveau’). Als de verkrijgende rechtspersoon is aan te merken als een OZR en als onderdeel van de splitsing aandelen uitreikt, geldt deze vrijstelling volgens de staatssecretaris niet voor de verkrijging van deze aandelen (op ‘aandeelhoudersniveau’)[2]. Maar daarvoor geldt dan weer een goedkeuring[3], tenminste voor zover het (middellijke) belang dat de aandeelhouders van de (af)splitsende rechtspersoon hebben in de waarde van de (af)gesplitste onroerende zaken niet wijzigt.
In de toelichting op de goedkeuring staat het volgende voorbeeld opgenomen:
- A en B zijn ieder voor 50% aandeelhouder van X BV. Tot het vermogen van X BV behoren twee onroerende zaken, respectievelijk waard € 100.000 (pand 1) en € 60.000 (pand 2). Vervolgens wordt X BV zuiver gesplitst in XA BV en XB BV. A verkrijgt alle aandelen in XA BV en B verkrijgt alle aandelen in XB BV. Zowel XA BV als XB BV kwalificeert als OZR.
- XA BV verkrijgt pand 1 en XB BV verkrijgt pand 2. A en B waren elk voor de onverdeelde helft middellijk gerechtigd in de beide onroerende zaken, oftewel elk voor een waarde van € 80.000 (1/2 x € 160.000). Via de aandelen XA BV is A na de splitsing geheel gerechtigd tot pand 1 met een waarde van € 100.000. Zijn gerechtigdheid tot de onroerende zaken is daarmee als gevolg van de splitsing toegenomen met € 20.000 tot € 100.000. A is bij de verkrijging van de aandelen XA BV over € 20.000 overdrachtsbelasting verschuldigd. Bij de verkrijging door B van de aandelen XB BV is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
Dat is dan wel weer opmerkelijk als je het vergelijkt met de juridische fusie (artikel 5bis Uitvoeringsbesluit). Daar geldt een generieke vrijstelling – ook op aandeelhoudersniveau – voor de uitgifte van aandelen.
Ter overweging: de ‘nieuwe’ splitsingsfaciliteit ingeval van een OZR wordt geregeerd door artikel 5c, tiende lid en luidt als volgt:
“De in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet bedoelde vrijstelling wegens splitsing is eveneens van toepassing op een uit de splitsing voortvloeiende verkrijging van aandelen in een verkrijgende rechtspersoon of een groepsmaatschappij daarvan, welke rechtspersoon of groepsmaatschappij kwalificeert als een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de wet voor zover de in het kader van de splitsing verkregen onroerende zaak door de verkregen aandelen wordt vertegenwoordigd en de in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet bedoelde vrijstelling in samenhang met dit artikel op de verkrijging van deze onroerende zaak van toepassing is”.
Dus weer een andere redactie (en een meer generieke vrijstelling).
De koppeling tussen de splitsingsfaciliteit in de vennootschapsbelasting (art. 14a Vpb) en de overdrachtsbelasting (nu nog met dezelfde bewoordingen) wordt straks losgelaten. Een juridische splitsing zal voor beide wetten op zijn eigen merites beoordeeld moeten worden. Ook moet je de voorwaarden van de (nieuwe) splitsingsfaciliteit afzetten tegen bijvoorbeeld de reorganisatievrijstelling (art. 5b) en kan tot een andere afweging leiden.
Splitsing in 2025?
Als er in 2025 nog een juridische splitsing gepland staat, is het zeker de moeite waarde om te bekijken welke regeling het beste past: onder de bestaande regeling of onder de nieuwe regeling.
Overdrachtsbelasting is soms een lastige horde. Als het misgaat is het een dure aangelegenheid.
Voor meer informatie: mr. Sandra Twigt (s.twigt@fullfinance.nl) of bel 055-355 99 79.
Publicatiedatum 14 februari 2025
[1] Eindejaarsbesluit 2024 wetten.nl – Regeling – Eindejaarsbesluit 2024 – BWBR0050618
[2] Anders: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1900. De rechtbank is van mening dat de vrijstelling ook ziet op de uitreiking van aandelen en verwijst daarbij naar de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 1997/98, 25709, nr. 8, p. 5) waar staat “ Het ligt niet in het voornemen de … in te voeren vrijstelling niet te laten gelden voor aandelen als bedoeld in artikel 4 van die wet, (…).” Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld.
[3] Besluit Staatssecretaris van Financiën van 17 oktober 2024, 2024-10969, Stcrt. 2024, 34456, par.6.1