Tussenstand: Hoge Raad over de Uber-chauffeurs

Na het Deliveroo-arrest werd in spanning uitgekeken naar de antwoorden van de Hoge Raad op vragen van het Gerechtshof Amsterdam. Daar speelde in hoger beroep een geschil tussen de FNV en Uber. Moest Uber voor alle chauffeurs de CAO Taxivervoer toepassen? De Rechtbank Amsterdam stelde de FNV in het gelijk, het Hof Amsterdam zag zich genoodzaakt bij de Hoge Raad de nodige vragen te stellen en met de antwoorden[1] komt er toch meer duidelijkheid.

De Hoge Raad

In r.o. 3.2.5. van het Deliveroo-arrest meldt de Hoge Raad de volgende negen uitgangspunten:

Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn:

  • [i]  de aard en duur van de werkzaamheden,
  • [ii] de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald,
  • [iii]  de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht,
  • [iv] het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,
  • [v]  de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen,
  • [vi] de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd,
  • [vii]  de hoogte van deze beloningen, en
  • [viii]  de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.
  • [ix] Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Bij Uber speelde vooral het laatste punt: is sprake van (extern) ondernemerschap?

De Hoge Raad geeft nu duidelijk aan dat er geen rangorde van toepassing is:

“3.3 (…)  De Hoge Raad heeft in het Deliveroo-arrest tussen de genoemde omstandigheden die onder meer van belang kunnen zijn, geen rangorde aangebracht. Op dit terrein is wetgeving in voorbereiding. De Hoge Raad ziet voor het aanbrengen van een rangorde ook thans geen aanleiding. Ook de omstandigheid (ix) “of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt”, is niet als zodanig van ander gewicht dan de andere genoemde omstandigheden“.

Gevolgtrekkingen
Hetzelfde werk voor een opdrachtgever kan anders kwalificeren naar gelang de positie van de werker. Het is van belang dat degene die de werkzaamheden verricht zich in het economische verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. De kans dat een zzp’er als werknemer kwalificeert is dus kleiner indien de zzp’er zich buiten de relatie met de opdrachtgever duidelijk als ondernemer manifesteert.

Verwachtingen voor de Vbar?
In het conceptwetsvoorstel Vbar (Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden), brengt de wetgever wel een rangorde aan. In het conceptwetsvoorstel wordt er pas naar extern ondernemerschap gekeken als de afspraken binnen de werkrelatie niet uitwijzen of er sprake is van zelfstandigheid of werknemerschap.

De Hoge Raad verwijst naar het conceptwetsvoorstel Vbar en het advies dat daarop is gekomen van de Raad van State. Het conceptwetsvoorstel, met uitzondering van het onderdeel rechtsvermoeden, beoogt een codificatie te zijn van de kern van de jurisprudentie over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Zeker met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad is wel duidelijk geworden dat het conceptwetsvoorstel geen codificatie is. De rol van het externe ondernemerschap is beduidend groter in de jurisprudentie dan in het wetsvoorstel (daar is het pas een doorslaggevende factor als de indicaties die duiden op werken “in dienst van” in evenwicht zijn met het werken als “zelfstandige”).

Tot slot: in Kamervragen[2] is de staatssecretaris van Financiën gevraagd hoe de Belastingdienst handhaaft. Ik citeer uit de antwoorden: “De uitspraak van de Hoge Raad wordt momenteel bestudeerd door SZW. Op basis daarvan zal besluitvorming plaatsvinden over de vorm en het vervolg van het wetsvoorstel Vbar. De Belastingdienst handhaaft op basis van huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie en de Belastingdienst loopt niet vooruit op het wetsvoorstel Vbar en toekomstige jurisprudentie. Het is niet de bedoeling om zelfstandigen te benadelen. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie. Wij benadrukken nogmaals dat als iemand een echte ondernemer is en zelfstandig werkt, hij/zij dat gewoon kan blijven doen. Als de opdracht voldoet aan de voorwaarden om buiten loondienst te werken, kunnen opdrachtgever en opdrachtnemer gerust de samenwerking aangaan”.

Meer informatie nodig? Neem contact op met mr. Sandra Twigt (s.twigt@fullfinance.nl) of bel 055-355 99 79.

 

[1] HR 21 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:319

[2] Antwoorden op Kamervragen over bericht ‘Belastingdienst weegt persoonlijk ondernemerschap zelden mee in oordeel over schijnzelfstandigheid. ‘Onjuiste toepassing’’, nr. 2025-0000051587, Ministerie van Financiën, 3 maart 2025

 

Publicatiedatum: 10 maart 2025