Vergoedingsrechten, de redelijke vergoeding en schenking tussen echtgenoten

Vergoedingsrechten

De wet bepaalt dat als je trouwt, er sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen[1]. Sinds 1 januari 2018 is dit een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Beperkt, omdat het voorhuwelijkse vermogen (bezittingen en schulden) er niet toe behoort (tenzij sprake is van goederen en schulden die voor het huwelijk aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden). En, ook erfrechtelijke verkrijgingen en schenkingen blijven er buiten.

Voor 1 januari 2018 was de wettelijke gemeenschap van goederen ruimer (de algehele gemeenschap van goederen). Ook voorhuwelijks vermogen behoorde ertoe evenals erfrechtelijke verkrijgingen en schenkingen. Dat laatste is alleen anders als specifiek is bepaald dat deze verkrijging tot het privévermogen van de erfgenaam of begiftigde behoort.

Het is van belang om dit onderscheid tussen vermogens (privévermogen partner 1, privévermogen partner 2 en gemeenschappelijk vermogen) in beeld te hebben en te houden. Vergoedingsrechten kunnen ontstaan als er vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden tussen de verschillende vermogens. De regeling staat in de artikelen 87, 95 en 96 van boek 1 BW. Met ingang van 1 januari 2012 geldt op basis van artikel 87, eerste lid, boek 1 BW, een regeling voor het ontstaan van een vergoedingsrecht voor alle huwelijken (ongeacht hoe je vermogensrechtelijk bent getrouwd)[2]. Met ingang van 1 januari 2012 geldt voor deze vergoedingsrechten de beleggingsleer, waar voorheen de nominale leer van toepassing was.

Geschillen kunnen ontstaan als er vermogensverschuivingen tussen deze vermogens hebben plaatsgevonden. Onder het huidige recht (geldend voor huwelijken gesloten na 1 januari 2018) zal er in meer gevallen sprake zijn van privévermogen(s) en zal er logischerwijs ook eerder sprake zijn van een vermogensverschuiving tussen privévermogen van een echtgenoot en het gemeenschappelijke vermogen.

Problemen doen zich voor als er iets moet worden gedeeld, bijvoorbeeld bij echtscheiding, of als er iemand zich verhaalt op een vermogensbestanddeel, bijvoorbeeld bij faillissement. Van belang is ook welk vermogen in een nalatenschap valt (alleen het privévermogen van de erflater, of was er wellicht ook sprake van gemeenschapsvermogen en het aandeel van erflater daarin?).

Hoge Raad

Recentelijk moest de Hoge Raad oordelen over een vergoedingsrecht bij een echtscheiding en een erfenis met uitsluitingsclausule.[3] Een echtpaar is in 1994 getrouwd in gemeenschap van goederen. In 2001/2002 ontvangt de vrouw een erfenis (ruim € 172.000) met uitsluitingsclausule die op een privérekening van mevrouw wordt gestort. Op 1 januari 2003 gaan man en vrouw in maatschapsverband een pluimveebedrijf exploiteren en investeert mevrouw vanuit haar privévermogen voor € 40.000 in een werktuigloods. Voor het overige is de erfenis besteed aan de kosten van de huishouding toen de inkomsten uit het bedrijf tegenvielen. Op 1 januari 2018 wordt de maatschap beëindigd en spreken partijen in een vaststellingsovereenkomst af dat de man in ruil voor het verkrijgen van de activa tegen finale kwijting de schulden van de maatschap overneemt. Het huwelijk wordt ontbonden in 2019 door echtscheiding en is de gehele erfenis ‘op’.

Resteert de vraag of mevrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.

Voor het bedrag van de erfenis dat door mevrouw is besteed aan de kosten van de huishouding, bestaat in beginsel een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap[4]. Maar vanwege haar draagplicht (bijdrage aan de kosten van de huishouding), komt haar per saldo geen vergoedingsrecht ten laste van de gemeenschap toe.

Voor het bedrag van de erfenis dat door mevrouw is geïnvesteerd in de werktuigloods ontstaat er in beginsel ook een vergoedingsrecht, maar omdat zij daarvan heeft afgezien in de vaststellingsovereenkomst wordt haar beroep op een vergoedingsrecht verworpen. De gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst worden volgens de Hoge Raad door het Hof[5] juist geïnterpreteerd. De vaststellingsovereenkomst over de ontbinding van de maatschap is gesloten in het zicht van de echtscheiding. Daarin hebben partijen afgesproken de maatschap volledig af te wikkelen en dat de vrouw geen aanspraken meer had vanwege / “uit hoofde van” de maatschap, en dus ook niet langs de weg van een vergoedingsrecht op de huwelijksgemeenschap vanwege investeringen in die maatschap.

Update over de ‘redelijke vergoeding’

In een nieuw artikel 1:95a BW wordt de redelijke vergoeding geregeld. Dit is een van de wijzigingen van het personen- en familierecht met ingang van 1 januari 2018.

“Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen”. In het tweede lid wordt de regeling ook van toepassing verklaard op de personenvennootschap en de rechtspersoon.

Voorwaarden:

  • er is sprake van privévermogen en
  • de onderneming (of aandelen) behoren tot dat privévermogen én
  • er is sprake van een (beperkte) gemeenschap van goederen.

De redelijke vergoeding is een open norm die in de praktijk en de rechtspraak moet worden ingevuld. Deze regeling is naderhand toegevoegd ter uitwerking van het motto dat wat “gedurende het huwelijk wordt verdiend, in de gemeenschap van goederen zou moeten vallen”. Bij de totstandkoming van de wetswijziging 2018 is voor artikel 1:95a BW geen overgangsrecht gemaakt en het artikel heeft daarmee directe werking. Het zou dus ook op ‘bestaande’ situaties van toepassing kunnen worden. Denk aan echtparen die voor 2018 in gemeenschap van goederen zijn getrouwd waarbij een van de partners de onderneming van ouders geschonken heeft gekregen onder een uitsluitingsclausule in het kader van de bedrijfsopvolging (al dan niet met gebruikmaking van de faciliteiten in de IB en Sw).

Update: In een wetsvoorstel “Tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen”[6] wordt in artikel V alsnog overgangsrecht gecreëerd voor artikel 1:95a BW. Dit wetsvoorstel is op 17 november 2020 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer en is inmiddels plenair behandeld door de Eerste kamer op 21 februari jl. Stemming zal plaatsvinden op 7 maart 2023.

De redelijke vergoeding zal dan alleen zien op praktijksituaties die (zijn) gaan ontstaan vanaf 1 januari 2018.

Schenking tussen echtgenoten?

Een echtpaar is onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Medio 2010 verkoopt meneer voor € 233.900 onroerende zaken aan zijn echtgenote. Deze prijs is gebaseerd op een taxatierapport waarin melding wordt gemaakt van verontreiniging van de grond. In de akte van levering verklaart meneer dat hem niets bekend is van verontreiniging en aanwezigheid van asbesthoudende stoffen.

Inmiddels is de FIOD een onderzoek gestart naar strafbare feiten die te maken hebben met faillissementsfraude. Onderdeel van dat onderzoek was het onttrekken van de onroerende zaken aan de boedel.

Omdat de werkelijke waarde van deze onroerende zaken aanzienlijk hoger was dan de koopsom, legt de inspecteur aan mevrouw een aanslag schenkbelasting op.

Het Hof Arnhem-Leeuwarden[7] oordeelt dat sprake is van een verarming van meneer, een verrijking van mevrouw en beiden zich bewust waren van de bevoordeling. Kortom dat sprake is van een schenking als bedoeld in artikel 1, lid 7 SW.

Als de inspecteur stelt dat sprake is van een schenking, dan rust op hem de bewijslast om dat aannemelijk te maken. In de bovenstaande casus achtte het hof de inspecteur daarin geslaagd.

Vragen of meer informatie nodig? Neem dan contact op met mr. Sandra Twigt RB (s.twigt@fullfinance.nl) of 055 – 355 99 79.

Voor abonnees van Full Finance is april 2022 een notitie over het nieuwe huwelijksvermogensrecht gemaakt. Voor niet-abonnees is deze notitie beschikbaar tegen een vergoeding van € 50 excl. btw.

Heb je belangstelling, neem dan contact op met het secretariaat op 055 – 355 99 79.

Sandra Twigt

Publicatiedatum: 8 maart 2023

[1] Als dat wettelijke systeem niet gewenst is, moet je het zelf anders inregelen d.m.v. huwelijkse voorwaarden.

[2] Tot 2012 ontbrak een wettelijke regeling voor het ontstaan van een vergoedingsrecht als er geen sprake was van een gemeenschap van goederen en werd het vergoedingsrecht aangenomen op grond van de jurisprudentie, met name de Hoge Raad van 12 juni 1987, NJ 1988/150 (Kriek/Smit).

[3] Hoge Raad 27 januari 2023, nr. 22/00115, ECLI:NL:HR:2023:96

[4] Zie ook Hoge Raad 5 april 2019, 18/00548 ECLI:NL:HR:2019:504

[5] Hof ’s-Hertogenbosch 14 oktober 2021

[6] Nr. 35 348

[7] Hof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2023, nr. 16/00594 ECLI:NL:GHARL:2023:1108